De veroordeling.
Na zijn veroordeling liet Abbé Lemire in Le cri des Flandres op 12 december 1913 een verklaring verschijnen waarin hij zijn standpunt verduidelijkte: ‘De zaak van de kerk vereist dat iemand het bewijs levert dat men meteen een oprecht katoliek en een trouw republikein, een korrekt priester en een volledig staatsburger kan zijn; dat men de demokratie en de republiek kan dienen, zoals anderen de monarchie dienen en nog dienen; dat wij niet fataal de ziel van onderdanen bezitten, dat wij vrije mensen kunnen zijn en dat, als het gezag altijd hovelingen heeft gehad, het niet nutteloos is dat de vrijheid haar getuigen bezit. Indien men dat getuigenis dient af te leggen in het leed, dan zal ik dat leed, hoe bitter men het mij ook maakt, aanvaarden’. Hij betwist de gegrondheid van de getroffen maatregelen en hij voegt tot de bisschop er aan toe: ‘Indien U straft voor redenen die, ondanks het louter godsdienstige uithangbord dat men er op aanbrengt, toch van louter politieke aard zijn, dan durf ik te zeggen dat Uwe Excellentie, zijn rechten te buiten gaat.’
Niettegenstaande het verbod van de katolieke overheid, werd Abbé Lemire op 26 april 1914 tot kamerlid gekozen in, wij weten het, een volledig katolieke omschrijving. Uit protest tegen de maatregelen van de bisschop, werd hij tot ondervoorzitter van de Kamer gekozen, uit welk ambt hij, om de tegenstellingen niet op de spits te drijven, spoedig ontslag nam. Hij bleef zijn aktie als kamerlid onverstoord voortzetten.
Hij werd ook tijdens de gemeenteverkiezingen in Hazebroek gekozen en werd burgemeester van deze gemeente, wat wil zeggen, dat de maatregelen van de kerkelijke overheid weinig invloed hebben gehad op de katolieke bevolking.
Rome heeft bisschop Charost aanvankelijk gesteund. Maar, zoals het zo vaak is gebeurd, maakte de éne Paus ongedaan wat zijn voorganger had beslist. Zodra Benediktus XV tot Paus werd gekozen, spande hij zich in om de maatregelen tegen Abbé Lemire te doen intrekken, - wat ook prompt gebeurde. Hieruit vloeit voort dat de houding van de officiële instanties van de katolieke kerk tegenover Abbé Lemire, later door diezelfde instanties, werd betreurd.
Hier kunnen wij een tegenstelling zien met de avonturen van priester Daens, wiens kerkelijk eerherstel nog op zich laat wachten. Misschien zijn de Franse bisschoppen moediger dan de Belgische.
Abbé Lemire heeft nadien nog een rol gespeeld tot aan zijn dood (1928), maar men kan niet zeggen dat hij nog veel van zich heeft doen spreken.
Het is begrijpelijk dat de evolutie van de geesten meebracht dat zijn standpunten eerst als té vooruitstrevend werden beschouwd, doch nadien als vanzelfsprekend werden aanvaard.
In zijn boek trekt J.M. Mayeur voortdurend vergelijkingen tussen de verklaringen van Abbé Lemire, die van zijn verdedigers en van zijn tegenstanders. Het wordt een metodisch vergelijken van teksten en uitspraken, terwijl het persoonlijk leven van Abbé Lemire in de schaduw blijft. Wij hebben enig bezwaar tegen bepaalde opvattingen van de geschiedschrijving die er zich toe bepaalt teksten naast elkaar te plaatsen. Het menselijke, persoonlijke, komt niet tot zijn recht. Niet alles ligt in de dokumenten. Dat is de énige kritiek die wij tegen dit boek kunnen uiten, waarin de twistpunten tussen katolieken in Frankrijk zeer grondig worden behandeld.
Luc Delafortrie
Jean-Marie Mayeur: Un prêtre démocrate, Ed. Casterman, Doornik. 698 blz. met uitgebreide bibliografie.