stellingname van meer betrokkenen, o.a. werknemers en overheid.
Frans-Vlaanderen bezit een nieuw tijdschrift dat hier omwille van de verzorgde prezentatie, de optiek en de inhoud vermeld moet worden. Dit nieuwe maandblad waarvan het eerste nummer verscheen in oktober 1969, heet ‘Nord’, magazine mensuel du Nord et du Pas-de-Calais. De eerste bladzijde vermeldt volgende gegevens: Comité de direction: Gustave Dubar, Gérant, Patrick Calais, Directeur; Rédacteur en chef: Patrick Calais; Direction artistique: Annick Hallart; Direction de la photographie: Paul Wallet; adres redaktie en administratie: 102, rue Eugène d'Hallendre, 59 La Madeleine; prijs per nr: 3 F. Het eerste nummer telt 66 blz., is luksueus uitgegeven en met knappe foto's geïllustreerd.
In een redaktioneel stuk wordt het doel van het nieuwe blad omschreven: uitdrukking geven aan het eigen karakter en de toekomst van le Nord (departementen Nord en Pas de Calais) met zijn 3.800.000 inwoners. Het blad is dus duidelijk regionalistisch. Er wordt echter onmiddellijk aan toegevoegd dat het voorgestane regionalisme niet gezien mag worden als chauvinisme of verheerlijking van folklore en van het verleden.
Voor het overige wordt die doelstelling vrij vaag gehouden. De redaktie wil het blad openstellen voor al wie over het heden en de toekomst nadenkt of bijdraagt tot oplossingen. Van enig engagement in het kader van politieke of sociale ideologieën wordt niet gesproken. Men merkt het ook duidelijk in een stuk als ‘La longue marche vers l'université régionale’, aan het einde waarvan men geen vizie op een université régionale naar voren brengt. Het kan de kracht worden van dit tijdschrift, als het zijn lezers voldoende feitenmateriaal bezorgt dat een regionaal bewustzijn bijbrengt of verscherpt. Het kan ook de zwakheid van het tijdschrift worden, als het elk logisch doordenken naar een of ander engagement zou zwichten.
Hoezeer de redaktie op dit ogenblik nog de indruk wekt de ‘markt’ van haar lezerspubliek af te tasten, het eerste nummer heeft alvast de verdienste alle vensters naar de toekomst open te gooien. Een blad beoordeelt men nog niet op een eerste nummer, maar het verdient al krediet.
‘Nord’ bevat in bijlage ook een kultureel kalender waarin ook wel enkele feiten van over de grens vermeld worden. Dat mag dan de aanleiding zijn om de wens te formuleren dat de redaktie ook gaat informeren over de naaste buurregio, Vlaanderen in België, en dat op een objektieve wijze.
In het oktobernummer van ‘De Vlaamse Gids’ (53e jrg, nr. 10, 1969) publiceerde Jacques Fermaut een uitgebreide bijdrage over Frans-Vlaanderen onder de titel ‘En Frans-Vlaanderen’. Het werd niet alleen een stuk over Frans-Vlaanderen als streek of gewest maar ook over zijn eigen situatie als Frans-Vlaming die door zijn goede kennis van het Nederlands en zijn studies in het Frans aan twee kulturen deelachtig is. Dit is beslist een interessante maar ook moeilijke situatie. Ik kom er verder nog op terug.
In de eerste plaats mogen de verdiensten van dit artikel opgesomd worden: een vinnige en polemische stijl, met schitterende flitsen die roos treffen (naast andere die lelijk hun doel missen).
Het is goed dat eens flink de draak gestoken wordt met allerlei gespeur van weleer naar ‘grenzen’ en ‘bronnen’. Ik verheug me over nuchtere vaststellingen zoals: ‘met de geschiedenis (is het) zoals met de meetkunde: alles hangt af van het standpunt...’ of ‘dat onze tijdgenoten niet meer zozeer als vroeger geneigd zijn om de toekomst te zien in funktie van het verleden’. En het kan niet duidelijk genoeg gezegd worden dat ‘in verband met het statuut van het Nederlands geen enkel rezultaat (kan) worden bereikt zonder de instemming van de Franse regering’.
Ik waardeer enorm de eerlijkheid (wie Jacques Fermaut kent, weet dat dit woord geen fraze is) waarmee hij een en ander van zich heeft afgeschreven. Het woord is er: dit stuk is ook een reaktie. De schaduwzijden ervan zijn m.i. tweeërlei. De schrijver overschat een bepaalde vizie van Vlaamse zijde t.o.v. van Frans-Vlaanderen. Er bestaan in Vlaanderen inderdaad enkele mensen die Frans-Vlaanderen als een ‘Sudetenkwestie’ zien, die het verleden in de toekomst projekteren en zelfs dromen van een volledige vernederlandsing van Frans-Vlaanderen. Maar laten we asjeblief alle verhoudingen in acht nemen: het gaat hier over nauwelijks een heel minieme minderheid zonder enige invloed. Die enkele personen ankeren zich altijd wel ergens aan vast en... ze komen natuurlijk ook al eens in Frans-Vlaanderen.
Mijn tweede bezwaar betreft enkele misvattingen. De schrijver gebruikt in dit stuk al eens twijfelachtige stellingen. Een voorbeeld, dan nog van het delikate terrein waar ‘alles afhangt van het standpunt’: de Leie als natuurlijke grens zou bepalend geweest zijn voor de huidige ‘generatietaalgrens’ in Frans-Vlaanderen. Bij mijn weten hebben rivieren in de geschiedenis van alle kultuurgemeenschappen niet een scheidende maar een bindende rol gespeeld! Ik keer liever terug naar de huidige tijd: niet de Noordnederlanders zijn puristen, wel de Vlamingen! De schrijver blijkt de uitstralingskracht van het Nederlands en de politieke macht van de Vlamingen nogal te overschatten, waar hij zich afvraagt waarom de Vlamingen niet ijveren voor de verspreiding van het Nederlands in heel Frankrijk. Nee, de Vlamingen hebben niet alleen geen enkele instelling waarlangs zij voor zo iets zouden kunnen ijveren, zij zijn ook bescheidener.
Tenslotte nog dit: ‘Er is maar één apostolaat dat loont: de uitstraling’. Akkoord! Het zou echter een illuzie zijn te geloven dat die uitstraling zomaar een natuurlijk verschijnsel is, bij een middelgrote taalgemeenschap als de Nederlandse niet, maar evenmin bij een grote taalgemeenschap als de Franse. Een paar konkrete feitjes mogen dit duidelijk maken: de Nederlandstaligen hebben geen Alliance néerlandaise, de Vlamingen zullen heel blij mogen zijn als hun E 3 niet doodloopt aan de Frans-Belgische grens te Rekkem, België had nog nooit een Nederlandstalig minister van Buitenlandse Zaken en evenmin een Nederlandstalig ambassadeur te Parijs, de Vlamingen kunnen zich niet verheugen over of ergeren aan het feit dat de helft van de begroting voor Buitenlandse Zaken naar buitenlandse kultuurpolitiek gaat: zij hebben nog altijd niets of nagenoeg niets te zeggen over deze begroting.
Totnogtoe hebben de Nederlandssprekenden in België voor het grootste deel via privé-initiatieven (al of niet met overheidssubsidiëring) aan ‘uitstraling’ kunnen doen. En alleen dat privé-initiatief (waarbij ik eerlijkheidshalve de persoonlijke inzet van enkele Vlaamse ambtenaren of politici moet toevoegen) kan de ogen openen van hen die de centrale pozities bezetten te Brussel. Aan dergelijke privé-initiatieven zijn voor- en nadelen verbonden, o.a. dat ze in hun kielzog minder interessante elementen mee kunnen sleuren.