Ons Erfdeel. Jaargang 13
(1969-1970)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdFrans-Vlaamse taaltuin 17.De zo goed als volkomen afwezigheid van Nederlands onderwijs in hun streek heeft de meeste Frans-Vlaamse volksmensen ertoe gebracht om te menen dat er bij hun nooit een echte (Nederlandse) schrijftaal bestaan heeft. En wie nog z'n katechismus in het ‘Vlaams’ geleerd heeft, een ‘Vlaams’ gebedenboek gebruikt heeft of zelfs in die taal heeft horen preken, vermoedt vaak niet dat dit dezelfde taal was als die van Nederland of Vlaanderen in België. En toch is dat wat Flor. Barbry met z'n hoogstaand en allerlofwaardigst streektaaltoneel in de Westhoek brengt eigenlijk iets volkomen nieuws: wat de Rederijkerskamer in Eke in de jaren dertig op het toneel bracht, wat de pastoors preekten of in de ‘katechizatie’ aanleerden was geen dialekt, maar een naar uitspraak en woordgebruik sterk dialektisch gekleurde algemene taal. Ik heb het hier over de laatste decennia natuurlijk, want in de XVIIde en XVIIIde eeuw was de taaltoestand in Frans-Vlaanderen ongetwijfeld niet zoveel slechter als in de rest van de Zuidelijke Nederlanden: denk maar aan Michiel de Swaen en Andries Steven en de sterk bloeiende Rederijkerskamers in haast alle steden. Meestal moeten we ons voor het nagaan van die schrijftaal op literair werk of ambtelijke stukken baseren, waarin het krioelt van Brabantismen (b.v. verkleinvorm op -ke), vreemde, van het Frans afgeleide werkwoorden op -eren (fonderen, disponeren, vacheren) of naamwoorden op -tie (conditien, restrictien, modificatien), en zelfs Middelnederlandse vormen (ende, wannof, toedies, mitsgaeders), met af en toe een dialektwoord tussendoor (bryckhoven; ‘steenbakkerij’, busseltje: ‘bosje’, zevenste). We kunnen die ook een enkele keer aflezen van oude grafstenen of andere opschriften in kerken of kapellen, van bidprentjes of noveenaankondigingen, maar vandaag willen we ons beperken tot het ontleden van een stuk spontaan geschreven taal zoals die voorkomt in een brief, door een zekere Franciscus Cailliau aan z'n ouders gestuurd vanuit Spanje in de buurt van Victoria in het jaar 1808. De tekst werd me heel vriendelijk ter hand gesteld door Pastoor G. Decalf van Ekelsbeke, die hem zelf meegedeeld kreeg van de Heer Daniël Cailliau Burgemeester van Ledringem. Ledringem is terloops vermeld een van de meest Vlaams bewaarde dorpen van Frans-Vlaanderen, in de buurt van Ekelsbeke, waar tot voor kort Pastoor Boddaert nog Vlaamse katechismussen gebruikte voor z'n Plechtige-Kommunikanten, en de kerkdiensten elke zondag in de volkstaal meedeelde, getuige het ‘rekommandatieboek’ anno 1964...
Franciscus Cailliau komt ons in deze brief voor als een min of meer ontwikkelde jongeman die beter z'n Nederlands beheerst als z'n Frans, die z'n schrijftaal meestal naar struktuur en woordgebruik dicht laat aanleunen bij z'n spreektaal, al schrijft hij helemaal geen dialekt, en die doorgaans tamelijk konsekwent de toen gangbare spelling volgt zoals u zult merken. Merkwaardig is z'n niet toepassen van de inversie zoals in z'n streektaal, z'n neiging om de meeste bijw. bepalingen naar de uitloop te laten verhuizen, alweer | |
[pagina 163]
| |
zoals in z'n streektaal gebruikelijk is, het weglaten van de bij hem niet uitgesproken h in aest (haast) en alven (halve) en de weergave van de streekeigen uitspraak in steyn (steien: steden) of schinschen (t'sjingsjen: op Pinksteren). Daartegenover staat het toepassen van de buigingsvormen niet alleen waar die in het dialekt voorkomen zowel in onderwerps- als voorwerpsvormen of bijw. bepalingen (den Casselberg, den grooten slag, van den berg) maar ook waar die niet voorkomen (myne, eenen moelhoop). Andere (Brabantse) schrijftaaleigenaardigheden zijn b.v. borgers (burgers), konnen (kunnen), uwen brief, t'sedert. Merkwaardig hedendaags ABN-woordgebruik zouden we graag noemen: den heelen soomer (afgezien dan van de buigings-n's), naer dat wy (afgezien van het overbodige ‘dat’) ooms, levensmiddels (afgezien van de Westvlaamse meervouds-s), tot nog toe, als na anders en na zo (Westvlaams doorgaans: of), het juiste gebruik van om' voor te + onbep. wijs. | |
Brief van F. Cailliau aan z'n familie in Ledringem (21 augustus 1808).Desen 21 ougst 1808. De coplementen aen Vader en de lieve moeder zusters ende broeders ooms ende mouyenGa naar eind(1) end al die van myn sprecken en ik laet u weten den staet van myne gesondheyd en ik verhoope van u het zelve door de gratie godtsGa naar eind(2) en ik hebben uwen brief ontfangen den 16 juny waer in ik verstaen hebbe dat gy nog al te saemen in volle gesondheyd wasGa naar eind(3) en ik enGa naar eind(4) hebbe van t'sedert nog niet konnenGa naar eind(5) geschryven want wy hebben begonnen vegten schinschenGa naar eind(6) en tot nog toeGa naar eind(7) wy en hebbeGa naar eind(8) niet anders gedaen als te velde slaepen en vegten meschien al in veigtighGa naar eind(9) deffrente slyen steynGa naar eind(10). Wy hebben den grooten slag geslegen den 20 iulyusGa naar eind(11). De SpaeyolenGa naar eind(12) zy waeren geregeleertGa naar eind(13) op eenen berg den Caesselberg het is al gelyck eenen moelhoop tegen den dien waer zy op waeren geregeleertGa naar eind(14) en wel zo groot in de roende als de parochie van WormhoutGa naar eind(15) en zy schreehenGa naar eind(16) alle dingen van sottigheden naer onse uverstenGa naar eind(17) Zy waeren met 80tig deuystGa naar eind(18) mannen daer op en zy schreekenGa naar eind(19) als wy gingen met 100dert deust dat het niet en was om heulderGa naar eind(20) te ontnugterenGa naar eind(21) en wy zyn gegaenGa naar eind(22) met 30tig deust maer het was veele peerde volck met onsGa naar eind(23) en in eenen alvenGa naar eind(24) dag als wy hebben beginnen vegten wy waeren al zelve op den berg en deden vele van heulder voelk door en gequeestGa naar eind(25) en gerampeneert al van den berg loopenGa naar eind(26).
En in de stad die daer bagten laegGa naar eind(27) die heulder leevens middelsGa naar eind(28) gaef wy hebbense al heele gebronnenGa naar eind(29) met al datterGa naar eind(30) in was menschen en beesten en in dien slag van ons volck het ten isserGa naar eind(31) geen 3 deust dood en gequest en wy reeken...Ga naar eind(32) alle de slaegen dat wy hebben gedaenGa naar eind(33) datter omtrent 100dert deust dood zyn spaensche bregaensGa naar eind(34) en borgers en wy zyn nu stille by fauten datGa naar eind(35) wy niet voerderGa naar eind(36) en deurven gaen dat wy selve al verre syn of gekeertGa naar eind(37) dat wy beyenGa naar eind(38) tot dat Bonaparte komt met noegGa naar eind(39) hondert deust mannen en het niet en waereGa naar eind(40) dat Bonaparte geerenGa naar eind(41) syn broeder zoude stellen in dat reyckGa naar eind(42) om dat het een ryeckGa naar eind(43) lant is.
En ik vraege om antwoorde te hebben so aestGa naar eind(44) het mogelyk is en om alle de nieuwgheienGa naar eind(45) te weeten en of coosyn BatisteGa naar eind(46) nog het geleuck hebtGa naar eind(47) van greustGa naar eind(48) te zyn en van alle de leste trechkingenGa naar eind(49) Wien datter al is daer in gevallen is van myne kennissenGa naar eind(50) en ik vraege waer dat myn broeder pieter is en of hy nog in volle gesondheyd isGa naar eind(51) In wat stadGa naar eind(52) hy is, als wy een keer stille zyn dat ik kan schryven naer den nemGa naar eind(53) en naer dat wy styftGa naar eind(54) hebben gevogten wy en hebben nog geen groode eermoeGa naar eind(55) gehad - wy hebben wel weynGa naar eind(56) gedroncken en altyd schoone brood gehad - ten zyn geen dagenGa naar eind(57) dat wy geen en drincken - maer ik soudeGa naar eind(58) veel liever teusGa naar eind(59) zyn met droegen brood - Francsicus Cailliau - En ik vraege of dat gy weet datter eenen seulcken grooten oorloge was in SpayenGa naar eind(60) vor dat ik schreef en gy schryft naer Victoria. Wy zyn in geen steynGa naar eind(61) wy zyn altyd te velde den heelen soomerGa naar eind(62) En daer is myn adresse A Monsieur Cailliau soldat du 12ème régiment seissant pour fermele du 14e provisoire a Victoria pour swyvere du batalion a Spaeygnen François Cailliau souscrit de 1 an 1806 de la Commune de Ledringhem, canton de Wormhout fils de Pierre et de Dame Marie DiscreynGa naar eind(63). | |
[pagina 164]
| |
Naschrift: deze niet onaardige brief is meteen ook een tijdgebonden kultuurdokument, waarin de Spaanse guerilla en de bestrijding ervan voorkomt als een oorlog en waarvan de schrijver niet weet dat Jozef Bonaparte al in mei tot koning van Spanje aangesteld was. Vittoria zelf ligt in het Baskenland en dus niet zo ver van de grens af zoals Cailliau denkt. Ondertussen weet hij zelf toch veel meer van de grote gebeurtenissen af als de mensen thuis. Dat F. Cailliau beter Nederlands als Frans kon schrijven blijkt uit de spelling van swyvere (suivre) en Spaeygnen (Espagne).
C. Moeyaert, Deken de Brouwerstraat 3, leper |
|