literatuur (meer) uitgaan. Het omgekeerde is mogelijk, maar niet erg waarschijnlijk. Aan een reddingsoperatie van het bedreigde Platduits, van Vlaanderen of Nederland uit, denkt niemand. Al deze negatieve konstateringen doen evenwel geen afbreuk aan het feit, dat daar in het Noorden van Duitsland een dankbaar veld ligt voor filologische en literair-historische studie, ook van een Nederlandse, eventueel een Vlaamse gezichtshoek uit bekeken.
Wij zullen ons in dit korte stukje - ik geef toe: voor mijn eigen gemak - tot het laatste perspektief beperken. Dat er vrij drukke kontakten tussen Radio Bremen en de NCRV bestaan, dat Klaas Heeroma vanuit Groningen op dit terrein voortdurend aktief is (waarvoor hem meer dan verdiend de Vondel-Prijs 1969 werd toegekend), dat er tussen Oost-Nederland en West-Neder-Duitsland schrijverskontakten bestaan, dat alles kan ik hier daarom slechts terloops vermelden. Wij beperken ons tot enkele hoogtepunten in de wederzijdse kontakten, waar wij uit eigen ervaring iets meer over kunnen zeggen.
Deze hoogtepunten zijn sinds enkele jaren van drieërlei aard: het jaarlijkse Pinksterkongres van de Nederduitse filologen, de jaarlijkse Nederlands-Nederduitse Studieweken en de jaarlijkse literatuurkongressen te Bevensen.
Het 82e kongres van de Verein für niederdeutsche Sprachforschung vond in 1969 plaats te Kleve van 26 tot 29 mei. Het lag voor de hand dat de plaats van samenkomst, op een boogscheut van de Nederlandse grens, determinerend op het verloop van het kongres zou inwerken. Dat gebeurde dan ook met een lezing van de Kleefse stadsarchivaris Friedrich Gorissen over de taalen kultuuruitwisseling in het Duits-Nederlandse grensgebied rondom Kleve, verder met een uitstapje waarbij o.m. Nijmegen en het Nederlands Instituut van A.A. Weijnen werden bezocht en niet het minst met de verkiezing van twee Vlaamse filologen, Gilbert de Smet uit Gent en Jan Goossens uit Leuven, tot bestuursleden van de vereniging. De laatstgenoemde heeft inmiddels aan zijn Nederlandse leerstoel te Münster ook de Nederduitse erfenis van William Foerste weten toe te voegen, zodat ook daar ongetwijfeld nieuwe mogelijkheden voor interpenetratie der beide ‘germanistische’ (in de ruimste zin van het woord!) vakgebieden gegeven zijn.
Door de beide genoemde hoogleraren werd van 26 juli tot 2 augustus 1969 in de Deutsch-Niederländische Heimvolkshochschule (de Potterehuis) te Aurich (in Oost-Friesland) een Nederlands-Nederduitse studieweek georganiseerd, met deelneming van studenten uit Münster, Gent en Leuven. Op het programma stonden Middelnederlandse en Middelnederduitse, Nieuwnederduitse en Nieuwnederlandse lektuur: Floris ende Blancefloer wisselde af met Flos unde Blankelos, Klaus Groth en Norbert Johannimloh met Jan Wolkers. Er werd een bezoek gebracht aan de Ostfriesische Landschaft te Aurich en aan het eiland Norderney; de Nederduitse novellist Heinrich Schmidt-Barrien las voor uit eigen werk. Op deze manier werd een traditie van Nederduitse studieweken voortgezet die teruggaat op de Hamburgse filologen Conrad Borchling en Walther Niekerken en die sinds 1962, toen professor De Smet zich met zes Nijmeegse studenten in deze traditie inschakelde, het Nederlands een volwaardige plaats op het programma inruimde. Sinds het emeritaat van professor Niekerken worden de studieweken van Münster en Gent uit georganiseerd; de bedoeling bestaat om er mettertijd ook het Fries en de Frisistiek bij te betrekken.
Het Fries kon dit jaar ook zijn stem laten horen op het 22o kongres van de Nederduitse literatoren, dat van 12 tot 14 september 1969 te Bevensen op de Lüneburger Heide werd gehouden. De traditie van de Flämische Stunde werd er namelijk verruimd tot een Niederländische Stunde, waaraan Vlamingen en Nederlanders (voor deze maal drie Friezen) meewerkten. Dr. Ype Poortinga, adjunkt-direkteur van de Fryske Akademy te Leeuwarden, hield een inleiding over de huidige status van het Fries in Nederland, waarna Douwe Annes Tamminga en Jo Smit uit eigen werk voorlazen. Van Vlaamse zijde lazen Jan Veulemans en Jo de Meester voor uit hun gedichten. Een bloemlezinkje uit het voorgelezene wordt elk jaar (met een Duitse vertaling) opgenomen in de handelingen van het kongres - een bescheiden bijdrage tot de uitstraling van onze letteren. Een en ander werd en wordt mogelijk gemaakt door het mecenaat van de Stiftung FVS te Hamburg, die o.m. ook het geld voor de Vondel-Prijs beschikbaar stelt. Het was een aardige koïncidentie dat het hoofdreferaat op het kongres gehouden werd door Dr. Claus Schuppenhauer, assistent bij de leerstoel voor Nederlandse en Nederduitse filologie te Münster; het onderwerp betrof de mogelijkheden en moeilijkheden bij het schrijven van een Nederduitse literatuurgeschiedenis.
Tijdens de openingstoespraak van het kongres te Bevensen memoreerde de voorzitter, Dr. Johannes Sass, het overlijden van Stijn Streuvels. Hij werd daartoe geïnspireerd doordat enkele maanden voordien de Platduitse toneelbewerking van De Vlaschaard (De Flassacker, toneelstuk in vier bedrijven, bewerkt door Walter A. Kreye) ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de Hamburger Volksbühne door het Ohnsorg-Theater was opgevoerd (als herneming overigens van een première uit 1953). Naar meer van dergelijke nieuwtjes over Vlaams-Nederduitse kontakten heb ik niet gezocht, maar het leek mij aardig om, in het jaar van het overlijden van de nestor der Vlaamse, der Nederlandse letteren, deze balans met dit éne berichtje te besluiten.
Ludo Simons