nederlandse taal- en kultuurpolitiek
nederlandse taal en kultuur in het buitenland
De Vondelprijs voor Prof. Heeroma.
Door de Freiherr von Stein Stiftung te Hamburg werd in 1959 een belangrijke kulturele prijs in het leven geroepen: de Joost van de Vondelprijs. Hiervoor komen in aanmerking geleerden uit Nederland, Vlaanderen en de Nederduitse streek, die een wezenlijke bijdrage hebben geleverd tot een betere kennis van de kultuur van dat gebied. Dit jaar werd de prijs, ten bedrage van 10.000 DM, toegekend aan de Groningse hoogleraar K. Heeroma. De uitreiking zal in december te Münster plaatshebben.
De jury had dit jaar de Vondelprijs wel aan niemand beter kunnen toekennen dan aan Heeroma, die Nederduitsers, Nederlanders en Vlamingen zichzelf beter heeft leren kennen en bovendien belangrijke studies heeft gewijd aan wat die drie gemeenschappen verbindt en scheidt. Het verschijnsel waarin zij zich beter hebben leren kennen en waardoor zij verbonden en gescheiden worden, is de taal.
Klaas Heeroma werd op 13.9.1909 op Terschelling geboren. Hij studeerde van 1928 tot 1935 Nederlandse letteren te Leiden bij de taalkundige J.H. Kern en de literator A. Verwey. De geleerde die op de jonge Heeroma de sterkste invloed heeft uitgeoefend, is echter wel de geniale Nicolaas van Wijk geweest, slavist van professie, maar ook de man die het Etymologisch woordenboek der Nederlandse taal van Johannes Franck zijn definitieve vorm heeft gegeven, de eerste Nederlandse dialektoloog van internationaal formaat en de auteur van het handboek Phonologie. Dit verscheen evenals Trubetzkoys Grundzüge der Phonologie in 1939. Het is vrijwel zeker dat de jarenlange kloof tussen fonologie en historische taalkunde in de internationale linguïstiek niet tot stand zou zijn gekomen indien Van Wijk zijn boek ook in een internationale taal had geschreven. Dat in het Nederlandse taalgebied een dergelijke kloof nooit bestaan heeft, is misschien meer nog dan aan Van Wijk zelf te danken aan diens begaafdste leerling, Heeroma.
In 1935 promoveerde Heeroma bij de kort tevoren te Leiden benoemde dialektoloog Gesinus Kloeke. Deze had enkele jaren voordien ophef gemaakt met zijn boek De Hollandsche expansie. De inspiratie van de meester is in Heeroma's dissertatie Hollandse dialectstudies weliswaar duidelijk te merken - met name het ekspansiologische principe ter verklaring van de taalkaart is overgenomen -, maar daar staat toch tegenover dat hij Kloeke zijn ‘dissertatie om zo te zeggen kant en klaar aanbood’. Na zijn promotie werkte Heeroma een jaar aan het instituut waar de ekspansiologische metode in de dialektgeografie is geboren, de Deutscher Sprachatlas in Marburg, destijds onder de leiding van Walther Mitzka. In 1936 kreeg hij een aanstelling bij het Woordenboek der Nederlandsche taal te Leiden, waar hij tot 1948 redakteur bleef. Van 1949 tot 1952 was hij professor in de Nederlandse taalkunde aan de universiteit van Indonesië te Djakarta. In 1953 werd hij aangesteld tot eerste hoogleraar op de leerstoel voor Nedersaksische taal- en letterkunde aan de universiteit te Groningen. Tegelijk werd hij er direkteur van het Nedersaksische Instituut.
Men mag Heeroma zonder enige twijfel de laatste ‘universele nederlandist’ noemen. Hij beoefent de Nederlandse taalkunde zowel historisch als synchronisch en onderzoekt daarbij zowel de kultuurtaal als de dialekten. Toch heeft hij zijn hart speciaal aan zijn eerste wetenschappelijke liefde, de dialektologie verpand. Daarnaast is hij een voortreffelijk beoefenaar van de literatuurstudie, vooral van de Middelnederlandse. Tenslotte is hij - onder het pseudoniem Muus Jacobse - dichter en literair kritikus. Met zijn verzamelbundel Vuur en Wind (1945) behaalde hij de Van der Hoogtprijs van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Ik ben niet bevoegd om op dit laatste aspekt van zijn bedrijvigheid in te gaan. Wat zijn wetenschappelijke produktie betreft, hier geeft Heeroma blijk van een haast ongelooflijke kreativiteit. Toch kan men hem allerminst een veelschrijver noemen. Wat hij schrijft is bijna altijd boeiend en herhaaldelijk is zijn kijk op literairhistorische of taalkundige problemen bepaald groots te noemen. Wel mag aangenomen worden dat heel wat stellingen tegen een kritisch onderzoek niet stand zullen kunnen houden, maar evenzeer dat ook die stellingen interessante stadia zullen blijken te zijn in de geschiedenis van het taal- en letterkundig onderzoek van het Nederlands. Met een variant op de karakteristiek die hij zelf van de grote Van Ginneken heeft gegeven, kunnen we van Heeroma zeggen dat zijn betekenis onder andere is dat hij blijft.
Als tekstuitgever en beoefenaar van de Middelnederlandse filologie heeft Heeroma naam verworven door de editie van De fragmenten van de tweede Rose (1958), ‘een boek dat evenzeer boeit door de meeslepende wijze waarop een weerbarstige stof wordt gepresenteerd als door de akribie waarmee het filologisch handwerk is verricht