kleinkunst
Troubadour.
Met een knipoogje naar de hoofdredakteur van ‘Ons Erfdeel’, dit: ... ‘een kleinkunstmagazine op de markt brengen is een schone zaak die echter maar weinig vermaak geeft, als zo 'n blad alleen een kleine “elite” weet te bereiken’.
Dat kleinkunstmagazine heet ‘Troubadour’ (redaktie: St.-Truidersteenweg 315, Hasselt). Het is nu aan zijn derde jaargang toe en kent een ‘redelijk’ sukses; er worden van elk nummer om en nabij de 5.000 eksemplaren gedrukt, sommige nummers zijn uitverkocht, van andere liggen er nog stapels. Het was vanzelfsprekend een gok: is er in Vlaanderen en Nederland een markt voor een breed opgezet, kritischinformatief maandblad voor kleinkunst? Ik geloof dat de markt er wél is. Alleen: het blijft amateurswerk; er is geen geld voor een groots opgezette kampagne (als men ziet hoe enkele krantenbazen in Vlaanderen hun televisie-weekblad lanceerden...); het blad raakt daardoor alleen maar bekend bij de ‘fans’ die het aan elkaar voortvertellen of die de (schaarse) rubrieken over kleinkunst in krant of weekblad lezen. Het blijft ook naar de inhoud het werk van ‘amateurs’, gewoon omdat de redaktieleden tot over de oren in de joernalistiek zitten en ‘Troubadour’ eigenlijk nacht en weekend-werk wordt.
In het oktobernummer van ‘Troubadour’ staat een merkwaardige ‘open brief aan Martine Bijl’, een gedicht van Ernst Van Altena met als laatste strofe:
‘Beste Martine, aanvaard het of niet maar wat jij eens zong is verdwenen
en 't zuivere lied wordt een onzuiver lied
tegen 't klankdecor van een sirene.
Besef dat onlangs in het gif van de Rijn
weer vijf miljoen visjes verdronken zijn.
Beste Martien, verhef rustig je stem, maar jouw elfjeslied klinkt als een requiem...’
De Vlaming Louis Verbeeck schrijft in hetzelfde nummer een ‘gedeeltelijk antwoord aan Ernst van Altena’. De laatste strofe:
‘Beste Ernst, de hormonenkip zit me tot hier,
dat wou ik je toch even zeggen,
en gisteren lag er een muis in mijn bier,
met walg heb ik toen zitten dreggen.
Maar die maagden van jou, Ernst, ik maak me toch sterk
die joegen de kogel wel zelf door de kerk.
Dus gun Martien in dit huis van beton
haar papieren vogel en dito zon.’
Ik geloof dat Ernst van Altena met enige spijt vaststelt dat ‘broosheid ging heen, de romantici liggen op sterven’. Het is een feit dat sommige chansonniers met gesloten ogen door de wereld lopen, maar is de raad van Verbeeck niet realistischer: ‘...Laat Martine doorzingen tot ze / ook zelf eens die roos vindt met roestige knop / of een schurftige eend, man, dan mot ze...’? Met andere woorden: dwing niemand in een spoor te lopen dat hij (zij) zelf nog niet gevonden heeft.