Wiener Philharmoniker te Brussel.
Het optreden van de Wiener Philharmoniker o.l.v. Karl Böhm was o.i. het hoogtepunt uit de Brusselse bijdrage in het Festival van Vlaanderen. En dat niet vanwege die twee wereldvermaarde namen die op het programma prijkten, maar om het muziekfestijn dat op 19 september in het Paleis voor Schone Kunsten werd opgediend. Ook zij die niet erg warm lopen voor ‘vedetten’ en zich zeker niet a priori geëntoesiasmeerd voelen door het opdagen van illustere muzieksterren, moeten erkennen dat wat de Wiener Philharmoniker ons die avond heeft laten smaken én muzikaal én interpretatief van hoog gehalte was.
De schitterende en speelse symfonie nr. 33 (K.V. 319) van Wolfgang Amadeus Mozart werd een juweeltje van afwerking en detailvertolking. Men kan nauwelijks vermoeden dat zo 'n groot symfonisch orkest in staat is om de dartele lichtheid en het instrumentale raffinement tot en met het laatste detail uit de Mozartpartituur te toveren. Karl Böhm zorgde voor die verrassing: geen romantische overdaad, wel een fijnzinnige musiceerstijl als van een superieur kamermuziekensemble met - voor het Weense orkest zo typisch - een fluweelachtige toon van de strijkers en een parelende frisheid van de houten blaasinstrumenten in de finale.
Onmiddellijk daarna klonk de Vuurvogel van Igor Strawinsky. Zonder de minste effektjagerij haalde Karl Böhm alle kontrasten uit die rijke partituur. Nooit eerder hebben wij de ‘Vuurvogel’ zo veelkleurig en krachtig genoten. Voor ons was die interpretatie het hoogtepunt van de avond.
Van een zelfde gehalte was de uitvoering van Brahms' Derde symfonie. Het werd een Weense Brahms; soms veel intiemer dan hij gewoonlijk wordt voorgesteld. Ook hier wist K. Böhm met zijn sierlijke en glijdende handbewegingen de rijpste sonoriteiten en intensiefste geladenheid uit zijn orkest te halen. Elk uiterlijk ekshibitionisme was geweerd om te komen tot een verinnerlijkte belijdenismuziek: de enige uitvoeringswijze om een onvervalste Brahms te portretteren.
Hugo Heughebaert