Grote blauwe paarden (1911) door Franz Marc.
zwart-wit instelling. Met vlakken, kontoeren en kleur, vooral kleur, wilden ze gestalte geven aan deze nieuwe opvatting. Bruusk en onverwacht werd het publiek, dat nog niet helemaal bekomen was van de impressionistische vernieuwingen, met deze al weer nieuwe inzichten gekonfronteerd. ‘De kleuren waren voor ons als dynamietpatronen... wij gingen recht op de kleur af’ verklaarde Derain. Deze schilders eisten dus voor zichzelf en voor de schilderkunst het recht op de kleur rechtstreeks op het doek en als volwaardig en zuiver uitdrukkingsmiddel te gebruiken. Een hevige reaktie dus niet zozeer tegen het impressionisme dat nog jong was en dat eigenlijk via de lichtinwerking op de mogelijkheid van de kleuren aan het wijzen was, maar vooral tegen het verkankerde akademisme en tegen het vage op droom en illusie steunende symbolisme.
De grote voorlopers van het fauvisme waren Paul Cézanne en Vincent van Gogh. Deze beiden vooral dan voor wat de strukturele aspekten van deze tendens betreft. Van Gogh en Paul Gauguin dan meer voor wat de kleurenekspressiviteit en het bizarre, bevreemdende van pikturale tegenstellingen betreft. Was Van Gogh inderdaad niet, vooral met zijn laatste werken, een fauve-avant-la-lettre? De losheid, de zuivere kleur en de geanimeerde tematiek zijn ten slotte allemaal faktoren die het wezen van het fauvisme zullen uitmaken.
De navolgers en de op het fauvisme volgende tendensen zijn zo aan te wijzen. De iets later ontstane Duitse
Improvisatie: Zondvloed (1913) door Wassily Kandinsky.
groep
Die Brücke met Jawlensky en Karl Schmidt-Rottluff vooral hebben hun geweldige kleurengevoeligheid en kleurendurf te danken aan het fauvisme, hoewel ze toch wel met zuiver ekspressionistische beweegredenen waren vermengd. Deze op zich belangrijke artistieke bewegingen liggen nu eenmaal zo dicht bij elkaar, duurden ook zo kortstondig, dat ze vaak, ook in deze belangrijke Mechelse ekspositie, door elkaar lopen en dan weer wijzen op een eeuwig heen en weer, een komen en gaan dat alle geschiedenis, ook die der kunst, blijft kenmerken. De loopbaan van elk der schilders bekijkend kan men overigens ook tot dezelfde konklusie komen. Georges Braque bijvoorbeeld heeft slechts een korte tijd echt fauvistisch gewerkt, terwijl Georges Rouault jarenlang zijn zeer bewogen en vaak dramatisch ingestelde schilderijen met veelal donkere kleurenweelde heeft uitgezongen.
Een autentieke fauvist is, ook zijn gehele leven lang, Maurice de Vlaeminck geweest. Nog een onderscheid dat typisch is voor het heterocliete bij de fauvisten zou bijvoorbeeld een vergelijking zijn tussen een de Vlaeminck die in de kleur, maar vooral in de lijnvoering veel minder speels, genietend of nagenietend, misschien wel minder Frans is, en bijvoorbeeld een Raoul Dufy en een Henri Matisse. Het frivole van een Kees van Dongen gaat nog verder in deze richting. Wij geloven dat precies die lichtvaardige, ongekompliceerde, slechts lichtelijke bewogenheid in levensbeschouwing en pikturale uitdrukking het voornaamste kenmerk is van het fauvisme, en dat het vlotte lijnenspel en de opdartelende en vaak hardaankomende kleuren daarvan de materiële uitdrukking zijn geweest. De uitschieters die té ver in de ene of de andere richting gaan, schieten in feite aan het fauvisme voorbij en vervallen dan spoedig in een steeds opgefleurd impressionisme van een Jan Sluyters of in een diep gekonstrueerd kleurenspel dat naar heel andere eksperimenten verwijst zoals bij Wassili Kandinsky. Waarmee dan ook gezegd is dat het fauvisme, maar dan niet ekspliciet onder die naam, veel verder gegaan is dan Frankrijk. Ook in België kunnen wij inderdaad enkele kunstenaars aanwijzen die aan de eksperimenten van het
Salon d'Automne in minder of meerdere mate schatplichtig zijn. In de eerste plaats Rik Wouters met bijv. een schilderij als
Het Ravijn (waarvan twee versies bestaan) uit 1913 en met vele anderen uit de voor Wouters zo bijzonder vruchtbare maar korte jaren van volle produktiviteit (1907-1915). Ook Wouters' werk is veroverend, inbezitnemend, vreugde, gretigheid, pril en fris, verliefd en onverzadigbaar. Dat dyonisische heeft Wouters in zijn gehele oeuvre schitterend verwoord. Als hij dan fauvist is, dan is hij dit altijd geweest; hij is echter boven het genre uitgestegen tot een universeel kunstenaar, ook als beeldhouwer
trouwens, die velen van de Franse initiatiefnemers, of ze nu voor hem voorbeelden waren of niet, achter zich gelaten heeft. Veel bleker zijn dan de andere schilders uit ons land die minder of meer onder dit hoedje gevangen kunnen worden: Ferdinand Schirren, Medard Verburgh, Willem Paerels en andere zogenaamde Brabantse fauvisten.
Zelfportret (1958) door Willem Paerels (zgn. Brabants fauvisme).
Ze reiken niet hoger dan de Nederlandse equivalenten Jan Sluyters, Jan Toorop, Thorn Prikker, Leendert Gestel, met dan die éne uitzondering: een fauvistisch werk van Piet Mondriaan, een damesportret uit 1909 dat volop deze geest ademt en dan weer eens bewijst welk universeel genie de meester van de koude abstraktie geweest is. Alle grote kunstenaars uit de eerste twee decennia van onze eeuw hebben het fauvisme gekend: Kandinsky, Munch, Mondriaan, Wouters. Ze zijn er veelal, op enkele uitzonderingen na, niet bij blijven stilstaan. Het fauvisme is een vluchtig moment van kleurenverheviging geweest, zoals er af en toe een opduikt (
Cobra bijvoorbeeld en de lyrische abstraktie). Maar het is beslist geen strovuurtje geweest want de invloed van de zogeheten wilde schilderkunst werkte ongetwijfeld door en heeft oorsprong gegeven aan heel wat andere strekkingen die de ge-