beeldende kunst
Piero Manzoni: relevatie van een mytische figuur.
Een jaar of vijf geleden nam een vriend me mee op een tocht langs kroegen in Milaan waar Piero Manzoni vaak zijn onmetelijke dorst leste. Het waren cafés die men schilderachtig noemt, en vaak zo gelegen dat alleen insiders (letterlijk insiders) de weg erheen kenden. Als dan de naam van Manzoni uit ons gesprek aan de toog doordrong tot de baas, kwam er een wonderlijke eksklamatie en meestal ook een geheimzinnige lach en soms ook de verwijzing naar een werk dat Manzoni had achtergelaten als betaling van zijn drinkgelag; maar altijd volgden er anekdotes, waarvan de konklusie luidde dat Piero, de kunstenaar, een fascinerend verteller was, die op onverwachte wijze werkelijkheid en fantasie dooreenhaalde: ‘hoewel hij toch de zoon van een adellijke familie is...’, hetgeen kennelijk stond voor de kans een betere tour te maken dan de onsuksesvolle van de moderne kunst.
Duidelijk werd het beeld niet van Manzoni's kunst, zijn leven en zijn intenties; in de verwarring, of liever het niet-erkennen van grenzen tussen verbeelding en realiteit, deed hij aan Alfred Jarry denken, de dichter van Ubu Roi. Maar het beeld bleef vooral vaag bij gebrek aan overzichtelijke informatie: wat we in Nederland kenden was te danken aan enige werken in Martien Vissers kollektie en aan een beperkte ekspositie in de Rotterdamse Kunstkring in 1958. Wel had de groep ‘Zero’, waarvan de Nederlandse Nul-afdeling met kunstenaars als Henk Peeters, Armando, Herman de Vries en Schoonhoven, aktief was, het werk van Manzoni getoond in groepstentoonstellingen. Maar die hele beweging speelde in het begin van de zestiger jaren min of meer marginaal, om niet te zeggen obskuur, tenminste vergeleken bij het
I grandi pani (1951) door Piero Manzoni.
entoesiasme waarmee die vol-aktieve kunstrichtingen als nieuw-realisme en action-painting zich hier aandienden.