Poëtische sextant.
Sextant, een dichtbundel van Stevi Braem, kreeg de debuutprijs van de Vlaamse Boekenbeurs 1969. Als ik de bundel vergelijk met De lenige liefde van Herman De Coninck, dan valt direkt een groot inhoudelijk verschil op. Stevi Braem mikt veel hoger. Hij schrijft een veel intellektueler type van poëzie, dat hijzelf waarschijnlijk graag ‘existentieel’ of ‘metafysisch’ zal noemen. Dit moge al blijken uit de hooggestemde motto's van Pierre Réverdy, Guillaume Apollinaire en Albert Camus, die hij aan zijn gedichten meegeeft. Verder vertoont zijn bundel een gedachtelijke struktuur. De vier cykli (Koersbepaling, Betreft: een stad, Vandaag is je gezicht, Out of this world) hebben de samenhang van een intellektuele dialektiek. Eerst wordt de bestaanservaring in haar essentiële trekken afgetast (een situatie en een koersrichting worden bepaald); dan wordt het leefmilieu, hoofdzakelijk in de betonnen stad, omschreven; daarna komt de problematiek van de falende kommunikatie aan bod; ten slotte tekent het dichterschap zich af als een schamel alfabet binnen het grote tekenschrift ‘out of this world’. De fundamentele tema's van het bestaan komen ter sprake: de zelfkennis, de verhouding tot de andere en tot God, de kommunikatie. De kreatie van de dichter verschijnt tegen de achtergrond van het grote kosmische gebeuren, waarin de dichter met de sextant van het luciede woord zijn pozitie tracht te bepalen en waarin hij als schepper participeert aan het donkere geheim van een voortdurende wording. Sextant is een poging om deze bewustwording in verschillende tematische stadia onder woorden te brengen. Voorwaar een stoutmoedige worp die naar mijn gevoel niet helemaal zijn doel bereikt.
De lezer wordt onmiddellijk getroffen door de pijnlijke aspekten van de koersbepaling en van het bedrijf van het woord in het algemeen. Sextant is een bekentenis in vier stadia van het smartelijke falen van het dichterlijke zijn en spreken. Het lied is immers zo weerbarstig op de golflengte die Stevi Braem koos. Fundamentele kommunikatiestoornissen tussen de dichter en de wereld (de andere) hebben de eenzaamheid van de dichter tot gevolg en maken zijn ‘zang’ tot een schrapend gestamel. Afgezien van de falende kommunikatie met de wereld, drukt op het dichterschap zelf de doem van het onuitzegbare. ‘Hoe dit te bezweren met een lied? / En is het ooit uit te zeggen?’ staat er in het gedicht Cryin' the blues (p. 12). Het meest revelerend in dit opzicht is het gedicht Kommunikatiemedium (p. 20), waarin via het beeld van een telefoonverbinding simbolisch op de funktie van het dichterlijke spreken gereflekteerd wordt, altijd tegen de achtergrond van de falende kommunikatie zonder meer. De dichter spreekt van een ‘kakelend stemmenweb’, gedirigeerd door Joost van de centrale, ‘de man van onbekend is onbemind’; in dit warnet van verkeerde verbindingen, gemiste aansluitingen en tergende stiltes ‘praat geen kabel zijn mond voorbij’. Als dan plots het toestel rinkelt en de dichter aansluiting zoekt, ‘hoort hij de hoorn gonzen’... In dit gedicht wordt de kommunikatiebehoefte het duidelijkst uitgesproken, maar wordt ook de moeilijkheid der aansluiting in het web der kakelstemmen gesuggereerd. In andere (m.i. minder geslaagde) gedichten rond dit tema zijn de eenzaamheid en de radeloosheid van de vergeefs seinende dichter even groot. Dit uit zich in vertwijfelde vragen als: ‘(Of hij je ooit bereiken zal?)’ (p. 8), ‘En ben jij d'r? En hoor jij me?’ (p. 12), ‘Maar hoe haar wakker roepen?’ (p. 23),
‘Moet ik met deze ogen zien?’ (p. 26) ‘Het aderwerk: de bliksem en de kramp / in kaart te brengen?’ (p. 28), enz. De dichter leeft werkelijk in een web van dergelijke ontmoedigende vragen. Het vermogen tot plaatsbepaling met de sextant blijkt meer een doem dan een zegen te zijn. Het gedicht Lokalisatie (p. 25) is er een voorbeeld van. Het staat in de cyklus Vandaag is je gezicht, die als een reeks gedichten over de relatie tot de vrouw gelezen zou kunnen worden, maar eigenlijk een ruimer simbolisch toepassingsgebied bestrijkt. Het enige wat ik van jou bereik, aldus de dichter in deze nieuwe poging tot koersbepaling binnen de koördinaten van ik en wereld, is ‘een even beven van het oppervlak’; ik stoot langs alle paden op de omheining; je glimlach schermt je geheim af; het opschrift is onleesbaar door de afstand; jij bent stilte, jij zet me om in stilte.
Andere motieven die de smartelijkheid van het bedrijf van de dichter onderstrepen, zijn: de voorstelling van het schrijven als ‘zichzelf stuksgewijs uitvinden’ (p. 8), het beeld van de poëzie als ‘sterreschieter’ in een lege nacht (p. 9), het beeld van het anker dat over boord wordt getild maar geen diepten kan peilen (p. 10), het beeld van ‘het vindbaar middelpunt van het reële leven’, waarnaar de dichter pijnlijk-vruchteloos gist. Zoeken, gissen, peilen, vragen (subsidiair wachten en hopen) blijken sleutelwoorden in de bundel te zijn. Deze aktiviteit van de dichter is in overeenstemming met zijn voorstelling van de wereld, waarin negatieve kwalifikaties overheersen: leeg, barstend, duister, wand, muur, versteend, verspild, besmettelijk, misantropisch, kwetsend, gesloten. De uithuizigheid van de mens in zijn wereld wordt opgedreven tot een verlorenheid in de puinen van Jericho of in een apokalyptische zomer in een stad vol ziektekiemen. Van de kant van de dichter beantwoorden daaraan motiefwoorden als: verblind, weerloos, alleen, uithuizig, overwonnen, kwetsbaar. Vooral trof mij de negatieve beleving van het licht in deze bundel. Het allereerste vers luidt: ‘Het licht verblindde me bij het ontwaken’ (p. 7). Verder wordt ook het licht dat uit de handen van de Schepper vloeide, ‘verblindend’ genoemd (p. 15); het licht in de stad is ‘amper door te slikken’ (p. 16); de mensen uit de stad hebben ‘blinde ogen’ en het licht ‘verhoornt’ er onverschillig (p. 17); in de apokalyptische zomerse stad spat de zon open als ‘een vloek’ of slaat in als een geluidloze bom, en ‘woedt’ de hemel ‘augustusblauw’ (p. 19); in het gedicht Goeiedag (p. 23) lijkt de zon ‘hees’; Muy bonita gewaagt van ‘het lege licht’ (p. 26).
In een dergelijke ervaring van het licht als levensbron en tevens als noodzakelijke hulp voor het gebruik van de sextant (!) wordt de simboliek van de bundel samengetrokken: de plaatsbepaling van de uithuizige sterreschieter binnen het mysterie van het kosmisch alfabet is een smartelijke en uitzichtloze taak; de dichter gist naar signalen die de aansluiting missen, omdat de andere (de Andere) onvindbaar blijft in het puin van Jericho. De sextant blijkt in de stad van beton een verouderd instrument te zijn, of om het met het motto van Pierre Réverdy te zeggen: ‘La poésie, c'est le boucheabime du réel désir qui manque’.
Marcel Janssens
Sextant door Stevi Braem, uitgegeven in de reeks Noorderlicht van Desclée de Brouwer, Brugge-Utrecht (1969).