tijdschriften en boeken
25 jaar Vlaamse Beweging, 1914-1939.
Na de voltooiing van zijn monumentale vierdelige Geschiedenis van de Vlaamse Gedachte, 1780-1914 (Antwerpen, De Nederlandsche Boekhandel, 1963-1965) heeft dr. H.J. Elias zich gezet aan de geschiedenis van de Vlaamse Beweging van 1914 tot 1939. In vier delen, die alle in 1969 verschijnen en waarvan ik hier de reeds verschenen delen 1 en 2 bespreek, legt Elias de vrucht neer van enkele jaren noeste studie.
Terwijl de Geschiedenis van de Vlaamse Gedachte een ideeëngeschiedenis is, waarin de ontwikkeling van de Vlaamse gedachte weliswaar geschetst wordt tegen de, veelal diepgaand behandelde, achtergrond van de evolutie van de Vlaamse Beweging, heeft Elias' nieuwste werk geen ideeënhistorische opzet en is de ontwikkeling van de Vlaamse Beweging het direkte objekt. Wel wordt uiteraard grote aandacht besteed aan de denkbeelden van de Vlaamsgezinden over staat en maatschappij.
Het eerste deel van 25 jaar Vlaamse Beweging behandelt, zoals de titel ervan aangeeft, ‘de eerste wereldoorlog en zijn onmiddellijke nasleep, augustus 1914 - november 1919’, het tweede deel de ‘Vlaamse wederopbouw in jaren van politieke onmacht en stijgende verwarring, november 1919 - december 1928’. In de nog volgende twee delen zal de periode 1929-1939 aan de orde komen. Hoewel de schrijver (geboren in 1902) de jaren twintig bewust meebeleefd heeft, was hij toen nog niet of slechts zeer terzijde betrokken bij de Vlaamse politiek. Pas vanaf 1929 speelde hij een rol - en sedert 1932 een belangrijke rol - in het Vlaams-nationalisme. De geschiedenis van de jaren twintig heeft hij dus nog grotendeels als toeschouwer, zij het als vrij sterk geengageerde toeschouwer, meegemaakt. Het is niettemin knap, hoe Elias kans heeft gezien distantie tot de behandelde stof te bewaren. In dit opzicht moet de werkelijke krachttoer echter nog komen, in de twee delen, waarin de historikus Elias ook de handelingen van de politikus Elias en alles waar deze voor stond moet beschrijven. We zijn bijzonder benieuwd naar het resultaat.
Elias schrijft duidelijk vanuit een Vlaams-nationale overtuiging. Hij laat daarbij alle standpunten goed tot hun recht komen en doet met name de grootste moeite om de opvattingen en de politiek van Vlaamsgezinde voormannen, die niet de zijne waren, het volle pond te geven. In zijn schets van de persoonlijkheid en de opvattingen van Van Cauwelaert bij voorbeeld (deel 2, blz. 22 e.v.) proeft men, dat Elias de leider van de katolieke minimalisten niet in het hart draagt, maar hij streeft er naar een zo eerlijk mogelijk beeld te geven. De beoordeling van een politikus als Van Cauwelaert hangt uiteraard in belangrijke, zo niet overwegende mate af van het standpunt, dat men inneemt tegenover de politieke doeleinden, die deze politikus nastreefde, en van wat men zelf als politieke prioriteiten beschouwt. Er kan natuurlijk een ander beeld van Van Cauwelaert geschetst worden, dat deze sleutelfiguur in de Vlaamse Beweging misschien niet minder recht doet. Zelf onderschrijf ik vrijwel geheel Elias' beoordeling van deze prominente politikus.
Wat voor Van Cauwelaert geldt, geldt in feite voor het behandelde onderwerp als geheel. Het uiteindelijke oordeel over de waarde van een politiek fenomeen hangt af van het eigen standpunt van de beoordelaar of wordt daar op zijn minst in sterke mate mede door bepaald. Dit in aanmerking nemende, kan men alleen maar konstateren, dat Elias er in deze twee delen in geslaagd is zijn onderwerp zo ‘objektief’ als maar mogelijk is te benaderen.
Als auteur van een boek, dat grotendeels hetzelfde onderwerp behandelt, heb ik bij de lezing van Elias' werk uiteraard voortdurend zijn behandeling van de stof en zijn visie op ontwikkelingen en personen met de mijne vergeleken. Dit maakt het moeilijk een ‘normale’ recensie te schrijven. Het lijkt me dan ook maar het beste van deze vergelijking in hoofdlijnen een beknopt verslag te geven.
De opzet van Elias' werk is breder dan dat van mijn boek. Hij geeft een geschiedenis van de gehele Vlaamse Beweging en situeert daarin het Vlaams-nationalisme als een onderdeel. Ik ging uit van het Vlaams-nationalisme en situeerde dit in het kader van de Vlaamse Beweging als geheel. We vertrokken dus van een enigszins verschillend uitgangspunt. Dit heeft al onmiddellijk geleid tot een andere indeling van de stof. Ook als we in aanmerking nemen, dat het werk van Elias omvangrijker is dan het mijne, geeft hij een veel uitvoeriger en gedetailleerder schets van het Vlaamse belgicisme of minimalisme dan ik doe. Het is evenwel opvallend dat hij bijzonder veel ruimte besteedt, verhoudingsgewijs, aan het Vlaams-nationalisme. Mijns inziens terecht, omdat het Vlaams-nationalisme toch in zeer belangrijke mate de motor is geweest van de Vlaamse Beweging en bovendien de interne verhoudingen in de beweging geheel beheerst werden door de tegenstelling tussen belgicisten en nationalisten.
Het gedeelte dat handelt over de eerste wereldoorlog is - uiteraard - voor het grootste gedeelte gewijd aan aktivisme en frontbeweging. Van het passivisme geeft Elias een meer overzichtelijk en samenhangend beeld dan ik het doe - een zeer duidelijk winstpunt dus. Hetzelfde is het geval wat betreft de schets van de interne ontwikkeling van het aktivisme in 1915-1916, die, zonder dat Elias in wezen een ander beeld geeft, duidelijker uit de verf komt dan mijn eigen verhaal, hoewel we ons op vrijwel dezelfde bronnen baseren. Ook voor de frontbeweging aan de IJzer beschikte Elias slechts over weinig meer bronnen, al kon hij van enkele personen, met na-