Een oud probleem: tweedetaalonderwijs in de lagere school.
Ons oog viel onlangs op een verzameling kranteknipsels uit 1891, waarin nogal wat te lezen stond over een ‘geruchtmakend’ voorstel dat de strijdbare Max Rooses had gedaan tijdens het XXIe Nederlands Kongres te Gent (augustus 1891) en dat blijkbaar ook buiten het Kongres vrij veel deining had veroorzaakt.
De gezaghebbende Rooses (konservator van het Plantin-Moretus Museum en vooraanstaand figuur bij de Antwerpse liberalen) had te Gent inderdaad verkondigd, dat ‘het aanleeren van het Fransch in onze lagere scholen’ niet alleen schadelijk was ‘voor de geestesontwikkeling van ons volk’ maar ook gevaarlijk ‘voor het behoud en den bloei onzer moedertaal’. Zijn beweringen had hij gestaafd met cijfermateriaal en zijn wens was geweest dat alle Kongresleden zijn stellingen zouden hebben beaamd. Hij citeerde daarom allerlei ‘misbruiken’ en trok vooral van leer tegen de schoolprogramma's, ‘opgesteld door mannen behoorende tot de leidende klassen, tot de hoogere burgerij, die van kindsbeen af in den huiselijken kring verfranscht zijn of dit op lateren leeftijd in middelbare en hoogere scholen worden’. Voor hen, aldus Rooses, ‘is het geriefelijk en aangenaam onder de neringdoenden, bij wie zij te winkel gaan, onder de dienstboden, die zij huren, onder de klerken, die zij in openbare ambten benoemen, onder allen, met wie zij verkeeren, menschen te vinden, die hen verstaan, wanneer zij de taal der hoogere standen spreken’.
De oproep van Rooses om toch allereerst aandacht te schenken aan de moedertaal en om vooral het volkskind (‘dat weinige jaren op de schoolbanken doorbrengt’) zoveel mogelijk ‘kennis van zijne eigene taal’ te verschaffen, vond ruime weerklank bij de Kongresleden en werd dan ook door ‘eene groote meerderheid’ toegejuicht. Alleen de Nieuwpoortse letterkundige R. Van De Casteele wenste zich niet aan te sluiten bij de opvattingen van Rooses en meende dat ‘een uurtje Fransch per dag’ niet schadelijk kon zijn. Hadden Coucke en Goethals Frans gekend, zo zei hij, dan zouden zij niet onschuldig ter dood zijn veroordeeld. De reaktie liet niet op zich wachten (iemand riep: ‘hetzelfde zou gebeurd zijn, hadden hunne rechters Vlaamsch gekend’), maar tot een positieve gedachtenwisseling onder de Gentse kongressisten kwam het helaas niet meer. De eigenlijke diskussie brak pas los na afloop van het Kongres, toen in de pers uitvoerige kommentaren verschenen over het optreden van Rooses. De Franstalige kranten waren uiteraard bijzonder verbolgen. ‘Va-t-on continuer à encourager cette séquestration, cet abrutissement organisé de toute une race? Ne va-t-on pas comprendre enfin ce qu'il y a d'outrageant pour la race flamande dans cette tutelle où on prétend la tenir? Va-t-on continuer à la laisser traiter comme une fille vicieuse dont on ne peut garantir la pureté qu'en la mettant sous clef, et en l'empêchant de parler aux étrangers?’ vroeg La Gazette zich af. Voor L'Etoile Belge waren de woorden van Rooses zoveel als een oorlogsverklaring: ‘Jusqu'ici, les coryphées du parti flamand ne demandaient que l'égalité des langues. Aujourd'hui, ils réclament, pour la langue néerlandaise, le privilège et le monopole. Le masque est jeté. Tant mieux. Ce sont les
Flamands qui y perdront. Nous le regrettons pour eux, mais ils l'ont voulu. Nous ne comprenons le voeu de M. Max Rooses ni au point de vue de la cause flamande, ni au point de vue libéral, ni au point de vue national. La cause flamande, si elle est défendue de cette manière, perdra beaucoup d'adhérents de bonne volonté, auxquels le fanatisme et l'esprit d'exclusivisme inspirent une salutaire répugnance. Puisque, sous prétexte de conquérir l'égalité des langues, les chefs du mouvement flamand prêchent la guerre des races, - leur mouvement devient un danger pour le pays. Ce que l'on sème, c'est la désunion et la discorde, c'est la mort.’
Dezelfde taal was te lezen in L'Impartial, La Flandre Libérale, Le Bien Public, Le Précurseur, La Réforme en La Nation.
Alleen La Chronique beschouwde de zaken niet zo dramatisch. De Brusselse krant was namelijk van oordeel, dat de Vlamingen zelf spoedig hun vergissing zouden inzien: ‘Le mur néerlandais que les illuminés du flamingantisme - tous grassement rétribués par l'Etat - tentent d'élever autour des Flandres sera renversé par les Flamands euxmêmes, pour lesquels la connaissance sérieuse du français est une nécessité absolue. Sans elle, pas de commerce, pas d'industrie, pas de communications, en un mot, avec tout un pays riche et puissant.’
De voorspelling van La Chronique scheen inderdaad bewaarheid te zullen worden, want in het Vlaamse kamp kwam het vrij vlug tot meningsverschillen. Enkele katolieke en socialistische bladen distantieerden zich van het voorstel Rooses en schaarden zich aan de zijde van de Franstalige kranten. De Volksmacht bij voorbeeld wilde de toekomst van de ‘schooljongen uit de volksklas’ niet in gevaar brengen: ‘De fransche taal is niet alleen de sleutel, die de loopbaan opent naar alle geestelijke beroepen, ook voor den werkman is zij allernoodzakelijkst. Een schooljongen kan nooit op voorhand weten waar hij later zijn brood zal moeten zoeken, en men weet genoeg hoeveel duizende Vlamingen naar Frankrijk of de Walenprovinciën door de huidige maatschappelijke toestanden moeten uitwijken, om niet van honger te sterven.’
Wat Rooses vroeg, was volgens het katolieke tijdschrift Het Belfort ‘de maan met de tanden willen grijpen’. Het was immers niet alleen ‘een aanslag op de toekomstige welvaart der kinderen’, maar bovendien ‘eene onmogelijkheid, een onuitvoerbaar iets waaraan wij nutteloos onze krachten zouden verspillen’. Zo dacht men er blijkbaar ook in Nederland over. De Haarlemsche Courant, het Nieuwsblad van Nederland en De Gids konstateerden bij het Vlaamse volk een toenemende neiging tot verfransing en meenden dat de kennis van de tweede taal voor vele arbeiders een steun kon betekenen. In die omstandigheden - zo schreef L. Simons - ‘bij de wet het aanleeren van het Fransch op de Vlaamsche scholen te wilen doen verbieden, wordt erger dan bekrompenheid, het wordt een drijven van den tacticus, die het volk in één richting sturen wil’.
Max Rooses liet de aanvallen niet onbeantwoord. Hij trachtte de argumenten van de tegenstanders te ontzenuwen, noemde zijn voorstel ‘gene prediking van rassenhaat, maar gewettigde zelfverdediging’, legde daarbij klemtoon op het natio-