kulturele integratie
Iets over de samenwerking tussen de Belgische en Nederlandse radio en televisie.
Als vertegenwoordiger van de Belgische Radio en Televisie in Nederland heb ik vaak ervaren, hoe sterk de karikaturen van ‘de’ Vlaming en ‘de’ Nederlander nog zijn. In de praktijk blijken deze vaak te berusten op soms onbelangrijke individuele ervaringen. Grote teorieën over samenwerking en toenadering zullen echter steeds gesteund of ondermijnd worden door individuele ervaringen. Daarom is het persoonlijk kontakt zo enorm belangrijk om misvattingen en vooroordelen te doen verdwijnen. De Belgische Radio en Televisie streeft in zijn pogingen om de Vlaams-Nederlandse samenwerking en kulturele integratie te bevorderen doelbewust naar een uitbreiding van die persoonlijke kontakten. Dat is niet zo gemakkelijk.
In de eerste plaats is er het medium zelf: de televisie heeft, meer dan de andere kommunikatiemedia pers en radio, het nationalisme bevorderd. In de eerste jaren van de Vlaamse Televisie ging het erom te bewijzen dat Vlaanderen technische vaardigheid en een kulturele bagage bezat om een volwaardige televisie op te bouwen. Het ging erom Vlaanderen in de televisie een eigen gezicht te geven. Pas toen dat enigszins gelukt was, kwam de vraag aan de orde: wat kunnen wij samen met de Nederlanders doen?
In de tweede plaats is er de aparte organisatie van het omroepbestel in Nederland, dat uniek in de wereld is. Het stoelt op een historische basis, die niet zozeer het Nederlands nationalisme als wel de eigen levensbeschouwing doet uitgroeien, al zijn ze bij de VARA lang niet allemaal ‘Arbeiders’ en ‘Amateurs’ en bij de K.R.O. niet allen ‘Katoliek’.
Het nieuwe Omroepcentrum van de Nederlandse Omroep Stichting.
Radio en Televisie zijn daardoor in Nederland meer geëngageerd, de Belgische Radio en Televisie mag geen eigen opinie hebben. Dit totaal verschillend uitgangspunt bemoeilijkt de samenwerking op een domein, dat juist van groot belang is, o.a. wegens de grote kijkdichtheid, namelijk dat van de z.g. aktualiteitenprogramma's.
In de derde plaats is de wens en de mogelijkheid om elkaars programma's te relayeren totaal verschillend. De B.R.T. beschikt in België helemaal alleen over de uitzendtijd van radio en televisie, die men dan ook helemaal alleen moet trachten te vullen. In Nederland wordt de zendtijdkoek onder vele gegadigden verdeeld: elk van de vier grote omroeporganisaties heeft in de televisie slechts ongeveer acht uur per week te vullen.
Het is duidelijk dat iedere afdeling: amusement, drama, dokumentaires, aktualiteiten enz. haar bestaansreden wil bewijzen door zoveel mogelijk eigen produkties te brengen. Dàt is tot op zekere hoogte niet zo moeilijk, wanneer men nagaat met welke staf en met welke begroting de Hilversumse televisiemakers mogen werken.
Wanneer in Montreux, bij de jaarlijkse komedie van het Televisiefestival, Nederland door zes personen is vertegenwoordigd, dan is er van elke omroepsorganisatie één, en het werk in Hilversum kan tot op zekere hoogte gewoon doorgaan. Wanneer de B.R.T. zes programmamakers van de Dienst Ontspanning naar Montreux stuurt - en het is volstrekt nodig dat zij gaan om te zien wat hun buitenlandse kollega's presteren - is alleen de jongste bediende nog thuis.
En dat geldt voor elke andere afdeling: drama, journaal, dokumentaires, sport... Vlaanderen kan daarenboven maar putten uit de helft van het bevolkingsaantal van Nederland. Het moet met minder middelen, personele en financiële, evenveel uren radio en televisie verzorgen.
Het is onbegrijpelijk dat het tot nu toe allemaal nog gelukt is. Maar men kan zich afvragen of er vooral in de televisie niet te veel gevraagd wordt van een te kleine groep mensen.
Het is dus duidelijk dat er in Vlaanderen meer behoefte aan relayering van Nederlandse programma's moet bestaan dan omgekeerd, afgezien nog van de drang naar die samenwerking. Vaak is de liefde van één kant gekomen, van de Vlaamse. De jongste jaren is ook in Nederland het streven naar samenwerking meer en meer in daden omgezet, in radio en televisie. Het is en blijft echter vaak een kwestie van personen. En op dat punt - het vierde probleem - is de Nederlandse omroep minder stabiel dan de Belgische. Speciaal in de sektor van de programma-makers wordt er nogal ‘verhuisd’ van de ene omroep naar de andere. De vele personeelsmutaties in Hilversum zijn dan ook een ware beproeving voor duurzame kontakten tussen Belgische en Nederlandse programma-makers.
Wanneer men met al deze faktoren rekening houdt en ziet wat er allemaal gepresteerd wordt door radio en televisie in beide landen ter bevordering van de kulturele integratie, dan kan men echt niet ontevreden zijn.
Op de Conferentie van de Nederlandse Letteren biedt de Sektie radio en televisie ieder jaar een overzicht aan van de programma's die in Vlaanderen en Nederland aan de Nederlandstalige literatuur en aan de Nederlandse kultuur gewijd zijn geweest. Het is telkens opnieuw een indrukwekkend boek. Wie ooit de geschiedenis van de naoorlogse pogingen tot nauwer samengaan tussen Vlaanderen en Nederland zal schrijven, zal bezwaarlijk - zo hij