nederlandse taal- en kultuurpolitiek
nederlandse taal en kultuur in het buitenland
In memoriam prof. F. Kalda
De Tsjechoslowaakse Republiek bestond nog niet, zelfs niet in 't brein van haar stichters, de eerste wereldoorlog leek nog ver weg, toen een jonge Tsjechische germanist, František Kalda, in het in de Tsjechische taal uitgegeven tijdschrift Union zijn eerste opstellen over de Nederlandse letteren en het leven in Nederland publiceerde, o.a. De Vlaamse beweging (1911), Beatrijs (1913), Reizen naar en in Holland (1913). Al spoedig werden deze artikels gevolgd door taalkundige studieën: Over de achteruitgang der Nederlandse adjectief-declinatie (1914), of Over het Nederlands in Zuid-Afrika (1918), welke gepubliceerd werden in het ook nu nog verschijnende tijdschrift Casopis pro moderni filologii (Tijdschrift voor moderne filologie).
Op grond van zijn proefschrift
De Westgermaanse en speciaal de Nederlandse declinatie van het pronomen generis (verkort gepubliceerd in 1922-23 in het bovengenoemde tijdschrift) werd František Kalda in het jaar 1921 benoemd tot de eerste Tsjechische professor in de Nederlandse taal. Zijn inaugurale oratie hield hij over de Vlaamse letteren der 19e eeuw. Dit bleef voor prof. Kalda zijn hele leven lang typerend: ofschoon linguist bij uitstek, verdiepte hij zich graag in letterkundige
problemen, waarbij zijn belangstelling onverdeeld naar de Zuid- en Noordnederlandse letteren uitging en zijn ‘stokpaardje’ steeds het Afrikaans bleef.
Onder de vele jubilea die in het bewogen jaar 1968 in Tsjechoslowakije onopgemerkt bleven, viel ook het bijzonder persoonlijke jubileum van prof. Kalda: vijftig jaar achter de kateder, het vijftig jaar lang doceren van de Nederlandse taal... Zijn lektoraat Nederlands begon reeds met het wintersemester van 1918 aan de Technische Hogeschool te Praag, later doceerde de toen al gehabiliteerde prof. Kalda op de universiteit van Slowakije, in Bratislava. Pas als emeritus keerde hij weer naar Praag terug, waar hij tot april 1969 kolleges gaf aan de tien nieuwbakken eerstejaars studenten van dat jaar. Medio april onderbrak hij de lessen omdat hij zich opeens minder goed voelde, de studenten verzocht hij pas drie weken later weer te ug te komen. En op die bewuste dag werden zij op de fakulteit overrompeld door de tijding dat prof. Kalda inmiddels overleden was en dat wanneer zij haast maakten nog juist aanwezig konden zijn om in het Praagse crematorium afscheid van hem te nemen. De zevende mei 1969 was de vijfentachtigjarige professor ingeslapen om nooit meer te ontwaken.
Elk heengaan van een geliefd leermeester is een onherstelbaar verlies, met prof. Kalda - de eerste en laatste Tsjechische professor in de Nederlandse taal - ging ook een niet te evenaren pedagoog heen, een van de professoren van de oude stempel, zoals die er in onze drukke en gehaaste tijd al bijna niet meer bestaan. Met een enorme achtergrond van zowel taalkundige, letterkundige als wijsgerige kennis - men denke bijvoorbeeld aan zijn schitterende lezingen in het Spinozajaar 1933 en aan zijn vertalingen van Spinoza uit het Latijn in het Tsjechisch - wist hij zijn studenten ook een enorme hoeveelheid levenswijsheid bij te brengen. Voor alles en voor iedereen vond hij altijd tijd, voor alles en voor iedereen een warme belangstelling. Voor velen van zijn leerlingen, die hem elke week langs het uitgestrekte park-eiland Kampa met een madeliefje in zijn knoopsgat naar de universiteit zagen wandelen, was hij het symbool van een veelzijdig ‘renaissance mens’.
Misschien omdat prof. Kalda zelf altijd zo graag over de zeventiende eeuw sprak, troost men zich bij zijn heengaan met de vele verzen uit die tijd, vooral met het gedicht van zijn geliefde Huygens, Willig sterven. Want ook dat is een stukje levenskunst, het laatste dat prof. Kalda zijn studenten bij kon brengen: ‘Heel gaarne en heel gerust te zeggen: goede nacht.’
Olga Krijtová