ware achter de ruggen om méékomponeerde. In een trappistenklooster bij Deventer is deze merkwaardige samenwerking begonnen: een week lang werd alleen maar over de opdracht-zelf gepraat. Twee dagen kostte de bezetting van het stuk.
Dit werd het resultaat:
1. Vokalisten: Quetzalcoatl (de Meksikaanse grote slang met veren, die op een dag, waarin de spiegel brandt, terug zal keren uit het oosten) en Commandeur, Don Juan, Bolivia, Claudelle, Bill.
2. Akteurs: Erasmus, Abraham Brontosaurus Christensen, Clarence, Clyde, Cinderella, Chouchou, Martin Bormann, Tarzan, Cuba.
3. Vokale koren: Operakoor, solisten-koor, spreekkoor, jongenskoor (op de band vastgelegd).
4. Instrumentale ensembles: blokfluiten, hobo's, klarinetten, saksofoons, kopersektie, altviolen, celli, gitaren, kontrabas, spaarzaam slagwerk.
5. Steim: Studio voor elektronischinstrumentale muziek, vele toetseninstrumenten, mogelijkheid (modulatoren, filters, versterkers) om het aandeel van sprekers, vokalisten en instrumentalisten tijdens de handelingen elektronisch te vervormen.
6. Mood-music soorten: kassette-rekorders laten tijdens de voorstelling lussen van 5 à 10 minuten horen, die representatief zijn voor een scene (ook elektronisch weer te manipuleren, in één geval in kombinatie tevens met de ‘levende’ muziek): een strijkkwartet (Schönbergstijl), een blaaskwintet (à la Cage), junglegeluiden, ‘geruststellende’ lichte muziek (als in vliegtuigen en in liften), koperkoralen, een koortje, flageoletten van blazers en ten slotte een akkoord gespeeld op vier hammondorgels wat blijft dóórklinken.
Alhoewel veel kritici de nadruk legden op het kollage-karakter door de vele citaten, (de Commandeur en Don Juan verleidden inderdaad naar verwijzingen naar Mozarts Don Giovanni, de namen van Schönberg en Cage zijn reeds gevallen), toch zijn deze elementen uitgezonderd de Mozart-mini-opera, op het snijpunt van de handeling (over de tekstuele kwaliteiten zie elders in dit nummer), zeker niet van opdringerige aard. Een fragment uit Dvoraks Nieuwe Wereld-symfonie heeft persiflerende waarde, de vier variaties (alleen Jan van Vlijmen werkte aan dit onderdeel toevalligerwijze niet mee, elk der anderen nam dus één variatie voor zijn rekening) over Gott erhalte Franz der Kaiser (het latere Deutschland, Deutschland über alles) uit Haydns strijkkwartet op. 76 nr. 3 heeft zin bij de entree van Martin Bormann. Zoals U hebt kunnen lezen ontbreken echter de violen, vandaar de kurieuze bezetting voor twee alten, cello en bas. Het typerende van de klank van het klassiek-romantische symfonie-orkest zocht men tevergeefs: evenals de violen ontbreken bij de blazers de dwarsfluiten, frappant is ook het aan de kant zetten van hoorn en fagot. Wat mij betreft nog opmerkelijker is echter het geringe aandeel van het slagwerk, twee musici kunnen het af!
Ik geloof niet dat iemand in staat is te horen dat in het korte F = Fantasie (de opera werd onderverdeeld volgens de 26 letters van het alfabet) de muzikale gedesintregeerdheid van Don Juan muzikaal verbeeld is door een aria in drie muziekstijlen (Diepenbrock, Strawinsky, Henze). Laat staan dat de melodieën tol betaalden aan de twee Mozart-motieven uit de Don Giovanni-ouverture, die de basis vormen voor de horizontale en vertikale toonstrukturen (de mogelijkheden werden onderzocht door een komputer). De dalende sekondenmelodie, een synkopisch risoluto, uitgezonderd, want die onderbreekt de aria namelijk liefst 4 keer. Ik wil maar zeggen: de citaten zijn praktisch nooit letterlijk, doch imiteren de stijl en ze zijn steeds betekenisvol, logisch ingebouwd. De karakteristieken van de Mozartmotieven blijken het duidelijkst - alhoewel vaak aanwezig, zij het latent, bijvoorbeeld in de Bormann-variaties - in de genoemde mini-opera. Een zeldzaam indringend en fantasierijk gedeelte. Enerzijds betreft dit het a-periodische karakter, (afwisselingen van twee- en drie-delige maten, inderdaad, Mozart stoeit met ritmische verschuivingen als geen ander) en anderzijds de kromatische kleuring, de zin van dit laatste is duidelijk, wat niet wegneemt dat de 20e eeuwse muziek zich allang niet meer op puur a-tonale basis afspeelt. Kadensale werkingen te over ook in deze opera, zij het altijd met een dubbele bodem.
De geestdrift van het publiek was uiteraard het grootst in het eerste gedeelte, dat zeer vitaal is en waar van alles kan gebeuren. Vooral de letter M = Maneschijn heeft vele verrassingen in petto: een stoeien met de lichte muze. De wufte musical-stijl zet echter - bewust - niet door. De parodie op het vervelende soort van ‘luister-liedje’ viel daarom niet bij eenieder even plezierig. Juist als het ‘leuk’ begint te worden kapt de scene af...
Wel in sterke tegenstelling met deze klanken (veel Frans à la Michel Legrand) staat het tweede gedeelte. Dáár overheersen de lange, staande geluidsblokken als in Interpolations van Jan van Vlijmen, een werk dat in het voorgaand seizoen een schandaal veroorzaakte in de Rotterdamse Doelen. De muziek wordt stiller, het gaat meer ‘kraken’, een ijzigwekkende sfeer, een verijzing, een verstening. Het elf meter hoge beeld op de achtergrond domineert langzaamaan de partituur. De electronics nemen toe, de muziek wordt steeds mechanischer, de klankenstroom meer gemetriseerd, wat in letter R = Rekonstruktie ineens opvalt: een spreekkoor leest vier brieven voor, waarvan de tempi worden aangegeven door een metronoom, steeds sneller, het laatste tempo geeft 168 slagen per minuut. In S = Sterven trekt Tarzan bij het bed dat Zuid-Amerika verbeeldt, het laken weg, waarop een walgelijke groep paddestoelen zichtbaar worden: ‘de almoeder, de moedermaatschappij, de moeder n.v.’ verklaart ABC. Nu komt het ‘drama’ op gang. Hele gezelschappen vallen in een embryonale slaap, om later te sterven. Erasmus, Don Juan, zij gaan er allen aan, het uur heeft geslagen.
Rekonstruktie.
Een triomf van de techniek is Rekonstruktie, gehoord de première, niet geworden. De geluidsinstallatie verzette zich heftig tegen elke poging om verstaanbaar te zijn. En alhoewel het Rekonstruktie-team niet uit ‘boodschappenjongens’ is samengesteld, heeft de opera de bedoeling een groot publiek te bereiken, dit in tegenstelling met het artistiek veel ‘hoger’ mikkend Labyrint, (misschien is alleen de tekst net iets te spitsvondig om à la Brecht werkzaam te zijn). De muziek van Rekonstruktie is veel funktioneler dan die van Labyrint. De Dansen en Koren uit Labyrint staan zelfstandig in het teatergebeuren; uitgezonderd de mini-opera, de zangen van Bolivia (in tegenstelling tot