Dankzij onze ellende.
Kunst bestaat dankzij onze ellende, ons miserabel gedoe, leed, tekorten en onvervulde wensen; en ze is tevens een desondanks, dat is haar grandeur of noem het eerlijkheid (b.v. de oprechtheid waarmee Miller
Het gesloten museum door Marcel Broodthaers.
eksakt z'n kleinzieligheid beschrijft). Want werkelijk teater en literatuur, film en beeldende kunst gaan toch doorgaans over beroerdigheid, over de vervelende spinsels van onze frustraties, over de onmogelijkheden en onhaalbaarheden van een gewone omgang, over het gezeur van sentimenten óf - en dat lijkt een positiever kant, maar dan is kunst zelf frustrerend - over ‘ik zie wat jij niet ziet’, ik kan wat jij niet kunt, dit is kunner en kunst, mijn superlatief van kunnen. Als we gelukkig waren, was er geen kunst. Daarom is kunst in de vakantie (gelukkig even) ver weg. Dat is de korrelatie tussen natuur en geen-kunst, en die tussen kultuur en kunst. Maar we hebben niet altijd vakantie, en we kunnen niet met J.J. Rousseau blijven ‘terugkeren tot de natuur’. En vooral: we zijn nu eenmaal niet gelukkig genoeg, zodat er kunst zal blijven. Het punt is alleen of kunst aan onze problematische kultuurlijkheid iets kan verbeteren en ons geluk kan bezorgen.
Ik realiseer me hoe verward en verwarrend het denken is over deze zaken: maar het lijkt me dat in de aktualiteit van de kunstproblematiek (die immers niet gaat over het hóe, die dus geen kwestie van stijl is, maar van óf, dus van zin en betekenis) er een ernstige botsing is tussen het radikale streven naar welzijn en de geëigendheid van de middelen daartoe; ik vermoed dat de kunst (dus het geheel van artistieke uitingen van mensen van toen en nu) geen efficiënt middel is tot verhoging van geluk van mensen; geen manipuleerbaar middel tot verbetering van de maatschappij op korte termijn.