Ons Erfdeel. Jaargang 13
(1969-1970)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |
[pagina 45]
| |
ekonomische betrekkingen tussen west-vlaanderen en noord-frankrijkdr. ollivier vanneste West-Vlaanderen - met een bevolking van 1.047.000 inwoners - is een merkwaardig voorbeeld van een grensgebied. Slechts één derde van de grenzen wordt gevormd door Belgische administratieve eenheden, met name ten oosten Oost-Vlaanderen en ten zuiden Henegouwen. In het noord-oosten grenst West-Vlaanderen aan Nederland en ten zuiden en ten westen aan Frankrijk; de noordzijde, namelijk de Noordzee, heeft eveneens een internationaal karakter.
Ekonomische problemen i.v.m. staatsgrenzen zijn niet nieuw. Zoals elke natuurlijke grens heeft ook de Noordzee de ekonomische betrekkingen met het ‘buurland’ het Verenigd Koninkrijk bemoeilijkt. Deze grens leverde echter ook een positieve inbreng; de toeristische nijverheid, de havenbedrijvigheid en de visserij vonden hier hun bestaansgrond.
De rijksgrens tussen West-Vlaanderen en Nederland is zeer kort. Het ontbreken van intense betrekkingen over de staatsgrens heen is vooral toe te schrijven aan het agrarisch karakter van het aangrenzend West-Zeeuws-Vlaanderen en de verkeerstechnische afgrenzing door de Scheldemonding ten opzichte van het industriële en kommerciële Nederland.
De grens met Noord-Frankrijk daarentegen is een bij uitstek kunstmatige begrenzing, vreemd aan het fysisch en menselijk milieu. Noord-Frankrijk en West-Vlaanderen dienden normaal voor elkaar een steunpunt te betekenen. In vroegere tijden is dit trouwens het geval geweest. Door het inzetten van de rijksgrens als instrument van ekonomische politiek deed zich een uiteengroeien van ekonomische solidariteiten voor. Voor West-Vlaanderen werd deze geo-ekonomische afzondering een belangrijke faktor in het ekonomische verzwakkingsproces, waarvan de gevolgen vooral in de jaren na de Tweede Wereldoorlog de struktuur aan de basis aantastten.
De totstandkoming van de Europese Ekonomische Gemeenschap heeft grote verwachtingen en ook vrees gewekt in het bedrijfsmidden. Mogelijkheden tot nieuwe afzetgebieden werden geopend voor dynamisch-ingestelde ondernemingen in ekspansief-gerichte bedrijfstakken. Het verhevigen van de mededinging werd door anderen als een reëel gevaar beschouwd.
Voor West-Vlaanderen is er zonder twijfel het probleem van de vervlechting van het bedrijfsleven van het zuiden van de provincie met het noorden van Frankrijk. Geen enkel objektief waarnemer zal ontkennen dat de raakvlakken talrijk zijn. Een open benadering doet echter de vraag rijzen of de huidige onderbouw een goed steunvlak vormt. Tal van feitelijke moeilijkheden dienen weggeruimd vooraleer opnieuw met reden zal kunnen gesproken worden van een ekonomische eenheid.
Vooraf kan gesteld worden dat de weerslag van het verleden - de huidige samenballing van industriële aktiviteiten voorbij de grens - geen juiste weergave is van feitelijke geschiktheden. De tegenwoordige ekonomische betrekkingen worden er evenwel sterk door beïnvloed.
De huidige ekonomische onderbouw van Noord-Frankrijk werd opgebouwd met de bijdrage van de Westvlaamse arbeidskracht. Spreken over ekonomische betrekkingen tussen Noord-Frankrijk en West-Vlaanderen betekent handelen over het probleem van de arbeidsmigratie, met name de grensarbeid en tot voor kort de seizoenarbeid. Het betekent ook handelen over de gelijklopendheid | |
[pagina 46]
| |
van ontwikkelingsmogelijkheden en gemiste kansen. Wat in de periode van industriële omwenteling integratie had kunnen zijn, is verworden tot scheiding en afgrendeling.
Wie vertrouwd is met het uiterlijk voorkomen van de grenszone, is zich bewust van een opvallende breuk in het industrieel landschap. Dit opvallend verschil moge blijken uit de volgende gegevens. In de grensgemeenten van Ploegsteert tot Herzeeuw is er slechts werkgelegenheid voor 62% van de aldaar woonachtige beroepsaktieven; in de grenszone Armentières-Wattrelcs bedraagt het percentage evenwel 125%. De belangrijkste kontaktpunten liggen tans nog op het vlak van de grensarbeid en het toeristisch verkeer; de betekenis van de goederenstromen is stijgend en op het vlak van de samenwerking tussen de ondernemingen zijn pas de eerste stappen gezet. | |
Arbeidsmigratie.Noord-Frankrijk werd vroeg geïndustrialiseerd; in 1866 was 52% van de bevolking voor haar inkomen afhankelijk van de industrie en was het departement du Nord het sterkst geïndustrialiseerde gewest van Frankrijk. De aangrenzende gewesten in Vlaanderen ondergingen veeleer de nadelige dan de gunstige gevolgen van de industrialisering, voornamelijk door de protektionistische politiek van Frankrijk. De reserve aan ongebruikte arbeidskrachten in West-Vlaanderen kwam ten goede aan de industriële ontwikkeling van Rijsel-Roubaix-Tourcoing. Aanvankelijk ging het hoofdzakelijk om definitieve uitwijking. In 1886 telden de gemeenten Halewijn, Wervicq en Roncq meer Belgen dan Fransen; de bevolking van het departement du Nord bestond voor een zesde uit Belgen en het gehucht Wazemmes b.v. stond bekend als ‘la petite Belgique’. Omstreeks 1890 onts ond de grensarbeid als massaverschijnsel onder de vorm van dagelijkse of wekelijkse migratie en werd de definitieve uitwijking vervangen door vestiging in de Westvlaamse grensgemeenten.
Sinds 1926-28, het hoogtepunt van de grensoverschrijdende pendel, is de omvang van deze specifieke vorm van arbeidsmigratie aanzienlijk verminderd. Tot omstreeks 1959-60 was de omvang van de grensarbeid sterk gebonden aan de konjunktuursituatie; in de jongste jaren is de trend evenwel permanent dalend gericht. Nog steeds heeft deze grensoverschrijdende pendel het karakter van éénrichtingspendel. Uit West-Vlaanderen en het arrondissement Moeskroen gaan circa 14.500 arbeidskrachten dagelijks in de Noordfranse industrie werken; eind 1968 waren amper 250 Franse onderdanen tewerkgesteld in West-Vlaanderen en het arrondissement Moeskroen.
In het verleden betekende de konjunktuurgebondenheid van de grensarbeid voor de Westvlaamse grenszone dat de bestedingsmogelijkheden in grote mate afhankelijk waren van de ekonomische situatie in Noord-Frankrijk. Anderzijds was de loonopdrijvende invloed van de grensarbeid een remmend element in de industrialisering van de Westvlaamse grenszone. In feite was de industrie die er tot stand kwam, hoofdzakelijk in de tekstielnijverheid, nauw verbonden met het Noordfranse bedrijfsleven en werd gefinancierd met Frans kapitaal. De industrievestiging in het zuiden van West-Vlaanderen bleef grotendeels beperkt tot Moeskroen en omgeving; de binding met het Noordfranse patronaat is zeer duidelijk.
Sinds enkele jaren is de verhouding | |
[pagina 47]
| |
aan wezenlijke verschuivingen onderhevig. Het aantal grensarbeiders uit West-Vlaanderen en het arrondissement Moeskroen is gedaald van circa 26.000 in 1961 tot 14.500 in 1968. West-Vlaanderen is een periode van belangrijke ekonomische groei ingetreden en tal van gegevens wijzen er op dat de grensarbeid als typische eenrichtingsmobiliteit wordt afgebouwd en kan omgezet worden in een normale wisseling van arbeidskrachten.
Er valt op te merken dat Duinkerke, met het hoogovenkompleks Usinor, geen wervingskracht heeft gehad op de Westvlaamse arbeidskrachten, wat de gewijzigde verhoudingen onderstreept.
Terwijl de Westvlaamse arbeidsmarkt tot voor kort funktioneerde als bouchetrou voor Noord-Frankrijk en de werkloosheid op de Westvlaamse grenszone werd afgewenteld, zal voor de toekomst een wisseling van arbeidskrachten op voet van gelijkheid mogelijk worden.
De seizoenarbeid is in West-Vlaanderen reeds bijna totaal verdwenen. Omstreeks 1952 trokken nog circa 7.000 Westvlamingen, vooral uit het centrale gedeelte van de provincie, naar Frankrijk om er een of meer kampanjes te verrichten in de bietenoogst, de cichorei-asten enz. Dit aantal is tans gedaald tot ongeveer 600.
Deze gehele evolutie heeft meteen gevolgen op het vlak van de sociale promotie. De ‘tweedehandsheid’ van de Westvlaamse arbeidskrachten in de grenszone wordt opgeheven. De traditie van grensarbeid verdwijnt en de opleiding in beroeps- en technisch onderwijs wint veld. De vraag van de Noordfranse industrie die zich voorheen orienteerde naar ongeschoolden en gespecialiseerden zal steeds minder op dit niveau gehoor vinden. | |
Toeristisch verkeer.In de loop van de 20e eeuw heeft het toerisme het uitzicht en de ekonomische onderbouw van de gehele kustzone grondig gewijzigd. De Westkust is een fel gewaardeerd vakantieoord geworden voor de bewoners van Noord-Frankrijk. Ook het Heuvelland, de zgn. Westvlaamse Bergen, wordt druk bezocht door Franse toeristen. Het aantal overnachtingen van Fransen aan onze kust bedroeg in 1968 709.000, dit is 29% van het totaal der buitenlanders. Het zuiden van West-Vlaanderen is de invalspoort voor Franse toeristen uit de agglomeratie Rijsel-Roubaix-Tourcoing. Het eigenlijk toeristisch verkeer van Westvlamingen naar Noord-Frankrijk is daarentegen gering; enkel Rijsel wordt druk bezocht door bewoners van de Westvlaamse grensstreek. Naast de grensarbeid is aldus het toeristisch verkeer voor West-Vlaanderen een belangrijke post op de dienstenbalans. De gevolgen van het toerisme zijn niet enkel zichtbaar op de dienstenbalans en de urbanistische uitbouw van de eigenlijke kuststrook, maar zijn ook relevant op het vlak van de infrastruktuur. De variabiliteit van het verkeer op de toevoerwegen naar de kust is bijzonder groot. Op de weg nr. 9 Brussel-Duinkerke bedroeg het daggemiddelde op de 14 gewone teldagen in 1965 op de telpost Geluwe b.v. 4.040 personenwagens, met een variatie tussen min. 2.421 en maksimum 12.118 personenwagens. Het ligt voor de hand dat een dergelijk verkeer problemen stelt van tijdige aanpassing van het wegennet. | |
Bedrijfsleven en goederenstromen.De tekstielnijverheid is aan beide | |
[pagina 48]
| |
[pagina 49]
| |
zijden van de staatsgrens de voornaamste bedrijvigheid. West-Vlaanderen en het arrondissement Moeskroen stellen circa 40.000 personen tewerk in deze bedrijfstak. In Noord-Frankrijk bedraagt het effektief in de tekstielnijverheid ongeveer 156.000 personen, waarvan 138.000 in het departement du Nord; Rijsel-Roubaix-Tourcoing komt tot een aandeel van 64%. Er zijn heel wat punten van overeenkomst, doch de direkte kontakten blijven nogal sporadisch. Zowel in Noord-Frankrijk als in West-Vlaanderen is de tekstielnijverheid gekenmerkt door de aanwezigheid van nagenoeg de hele waaier van aktiviteiten, met uiteraard verschillen in relatief belang. De streek van Kortrijk-Moeskroen is meer op specialiteiten gericht. Dit vindt men dan ook terug in de eksport-gerichtheid. Kortrijk-Moeskroen voert relatief meer uit dan Noord-Frankrijk; in de sektoren tapijten, vlasweefsel en fluweel-épinglé is de uitvoer van Kortrijk-Moeskroen ongeveer het vijfvoudige van de uitvoer van Noord-Frankrijk. De samenwerking tussen het bedrijfsleven beiderzijds de grens is nog totaal onvoldoende; nog steeds overweegt de neiging om de eigen markt te verdedigen. Niet vreemd aan deze situatie is het feit dat beide tekstielsektoren overwegend gegroeid zijn uit familiale bedrijven en vooral in West-Vlaanderen nog deze kenmerken hebben behouden. Bij de totstandkoming van de Europese Ekonomische Gemeenschap werd vooral gedacht aan de optimale verdeling van de produktiefaktoren, de ‘economies of scale’ en het handelscheppend effekt van een doeane-unie. Verhoging van de bedrijfsgrootte, is vooral voordelig en is meer fusie-minded dan het Westvlaams bedrijfsleven. De grootste voordelen van de E.E.G. blijken echter te moeten worden gezien op het dynamische vlak, via het onderzoekswerk, de innovatie e.d.
In de streek van Kortrijk-Moeskroen is de research beperkt tot enkele grote ondernemingen. Noord-Frankrijk staat veel verder; het bezit verschillende opzoekingscentra. Door de overheid en de industrie zijn in Noord-Frankrijk inspanningen geleverd die binnenkort moeten leiden tot een intensiveren van het researchwerk. Ook hier is nauwere samenwerking en uitwisseling van ervaring noodzakelijk.
Waar het bestaan van een staatsgrens, gehanteerd als instrument van ekonomische politiek, in het verleden aanleiding gaf tot het voorkomen op eerder irrationele manier van gelijkaardige aktiviteiten aan weerskanten van de grens, kan tans een sterkere neiging tot koncentratie en specialisatie verwacht worden. Filiaalbedrijven opgericht omwille van de staatsgrens, als ekonomische afgrenzing, verliezen hun reden van bestaan, des te meer daar de transportgevoeligheid van de produkten in het algemeen sterk is afgenomen. Oprichting door het Westvlaamse bedrijfsleven in Noord-Frankrijk van toeleveringsbedrijven op grond van het lager loonniveau (pas sinds enkele jaren) blijkt eerder illusoir.
Een nogal kontroversieel probleem blijft tot op heden de uitbouw van de zgn. Métropole du Nord. Rijsel als regionaal verzorgend centrum van een gebied dat de staatsgrenzen overschrijdt is een aanvaardbare hypotese. Momenteel is Rijsel ook voor Kortrijk en omgeving een ontmoetingsplaats en een medium van kulturele uitwisseling. Anderzijds trekt Kortrijk kopers uit Noord-Frankrijk en het is voldoende bekend dat Menen | |
[pagina 50]
| |
voor bepaalde produkten, afhankelijk van de prijzenevolutie in Frankrijk en België, inkoopstad is voor Noordfransen. Kortrijk en Doornik, op gelijke afstand gelegen van Rijsel, staan niet in dezelfde pozitie ten aanzien van de mogelijkheden van de Métropole du Nord. De regionaal verzorgende funktie van Kortrijk, als kern van een steeds groeiende agglomeratie, is aanzienlijk sterker dan die van Doornik. Daartegenover staat het taalverschil, dat ook naar het oordeel van Prof. F. LentackèrGa naar eind(1) als afgrenzend element zal blijven funktioneren. Er dient naar onze mening trouwens ook rekening te worden gehouden met het voortbestaan van een zekere dualiteit tussen de aspiraties van Rijsel enerzijds en Roubaix-Tourcoing anderzijds, waardoor de pozitie van Kortrijk in dit krachtenspel evenwichtiger wordt. De kans dat door een veralgemeende tweetaligheid in de distributie- en dienstensektor van de Métropole du Nord de voormelde afgrenzing sterk zou worden afgezwakt lijkt vooralsnog erg hypotetisch.
Over de aard en de omvang van de eigenlijke goederenstromen is weinig bekend; zelfs in ons eigen land ontbreekt de nodige statistische dokumentatie waar het gaat om relaties tussen streken en gewesten. Wel is bekend dat de handelsbalans van Noord-Frankrijk met België negatief is; het dekkingspercentage bedraagt circa 85% en is nog geringer voor afgewerkte produkten. De mogelijkheden van interpenetratie van beide ekonomieën werden in het verleden door velerlei handelspolitieke maatregelen beknot. Deze mogelijkheden worden tans veel reëler, doch hierbij zal overleg tussen Frankrijk en België een normale verworvenheid dienen te worden. Het koördineren van de infrastruktuurprogramma's is een van de voorwaarden. Het achterblijven van een dergelijke koördinatie kan tal van maatregelen inzake het vrij verkeer van goederen en personen illusoir maken. Een typisch voorbeeld uit het verleden is dat van de waterwegen. Politieke beslissingen zijn er de oorzaak van dat de Schelde en de Leie niet de rol kregen toebedeeld inzake oriëntatie van Noord-Frankrijk op de haven van Gent die als normaal naar voren kwam. Nog steeds blijft de samenwerking op dit vlak in gebreke. De moeilijkheden over de aansluiting van de E3 zijn niet bepaald hoopgevend. De verbinding per spoor tussen Kortrijk en Rijsel is een aanfluiting van het gezond verstand en op het vlak van de waterwegen zijn de vooruitzichten al evenmin overtuigend inzake de wil tot integratie van de volkshuishoudingen. Belangrijk wordt ook de samenwerking inzake waterbevoorrading en de verontreiniging van de waterlopen; hier lijken de vooruitzichten wel vrij gunstig. Er is ongetwijfeld nog een lange weg af te leggen vooraleer van werkelijke ekonomische integratie sprake zal zijn; anomalieën zoals de kunstmatige verschuiving over de grens van de vlasnijverheid zijn nu wel uitgesloten. De resultaten van de E.E.G. zijn voor West-Vlaanderen reeds positief. De totstandkoming van de E.E.G. laat toe de verbroken eenheid te herstellen en vroeger kunstmatig gegroeide toestanden te normaliseren. De bewustwording van deze situatie is in het welvaartstreven van de bevolking van de Westvlaamse grenszone een belangrijke katalysator. De verdieping en de verbreiding van deze bewustwording vraagt ons aller inspanning. |
|