Ons Erfdeel. Jaargang 13
(1969-1970)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
internationale impulsen in de nederlandse letterendr. eugène van itterbeek ‘Bevredigende eigentijdse verhaalkunst moesten wij buiten de grenzen zoeken’, Het is nu eenmaal het lot van kleine volkeren dat zij met hun literatuur moeilijk in het buitenland doordringen, terwijl zijzelf hun geestelijk voedsel buiten de grenzen zoeken. De beschaving ontwikkelt zich veel sneller in landen met grote politieke macht. Hier loopt de klok altijd achter. Het is niet de bedoeling om in dit inleidend opstel algemene besluiten te trekken uit onze kulturele situatie, maar wel om, zonder zich uit te spreken over de literaire waarde van een aantal Nederlandse romans, toneelstukken, essays of gedichten, te onderzoeken in welke mate onze literatuur sinds het begin van deze eeuw aan bepaalde impulsen uit het buitenland onderhevig is geweest. Het gaat niet zozeer om een komparatistische studie van invloeden, die van een buitenlandse schrijver op een gegeven Nederlandse letterkundige zijn uitgegaan. Onze opzet reikt verder: wij trachten enkele wezenlijke aspekten van onze letterkunde bloot te leggen en aldus een bijdrage te leveren tot de kennis van de typische kulturele situatie van een klein taalgebied als het Nederlandse. Die situatie kan bij voorbeeld gekenmerkt worden door de gemakkelijkheid waarmee Nederlandse schrijvers niet alleen buitenlandse literatuur assimileren, maar ook door de soms moeilijk te analyseren wijze waarop onze estetische opties vorm krijgen. Men zou een geschiedenis van de Nederlandse letterkunde kunnen schrijven, alleen al op grond van de impulsen die er van buiten af op ingewerkt hebben.
Het komparatisme dat wij hier willen beoefenen is niet gericht op de internationale uitstraling van een bepaalde auteur uit Frankrijk of Engeland in het Nederlands taalgebied. Wij stellen ons bij voorbeeld niet op het standpunt van Hemingway, maar op dat van een Van Aken of Geeraerts. Doel is: onszelf te kennen. Het is een studie van de eigen aard van onze literaire kreativiteit, een peilen naar de originaliteit van de Nederlandse letterkunde.
Het aldus omschreven uitgangspunt ontslaat ons van moeizame en langdurige bibliografische opzoekingen, die een idee geven van de verspreiding van buitenlandse auteurs in ons taalgebied. Prof. H. Uyttersprot onderzocht op die wijze de invloed van Heinrich Heine in de Nederlandse letterkundeGa naar eind(1). Binnen het bestek van de artikelen die wij aan het onderwerp wijden, moeten wij van een dergelijk uitvoerige studie afzien. Onze werkwijze biedt weliswaar het voordeel dat wij alleen belangrijke schrijvers of gewichtige historische momenten bestuderen, waar het zgn. artistieke genie werkzaam is. Boeiend is het in dat verband na te gaan in welke tijdschriften buitenlandse schrijvers worden besproken, in welke kringen de internationale literaire belangstelling gelokaliseerd is. De moeilijkheid van de hier aanvaarde metode ligt in de literair-teoretische implikaties: wanneer is een kunstwerk oorspronkelijk? wat is imitatie? in hoeverre schaadt het buitenlands ‘model’ de eigenlijke artistieke waarde van het kunstwerk? Wanneer treedt er plagiaat op?
Ook doen zich interpretatieproblemen voor. Op welke gronden kan men besluiten of een belangrijk buitenlands boek goed werd begrepen? Wat heeft bij voorbeeld Jan Walravens getroffen in het Franse eksistentialisme? Wat | |
[pagina 26]
| |
blijft er bij wijze van spreken van Nietzsche over nadat Ter Braak hem had gelezen? Welke Céline heeft er in Boons kreativiteit zo'n belangrijke rol gespeeld? Wat is de plaats van een J.J. Rousseau in het oeuvre van Henriëtte Roland Holst? Heeft men het surrealisme in zijn volle draagwijdte toegepast in de Nederlandse dichtkunst? Telkens staat men voor de vraag of bij voorbeeld Rousseau ooit al goed gelezen werd. Eigenlijk is dat een absurde vraag omdat er geen afdoende kriteria bestaan om te bewijzen dat wie ook de volledige betekenis van een tekst heeft achterhaald. En toch willen wij in ons onderzoek niet aan een komparatisme doen dat alleen feiten verzamelt, zonder de eigenlijke problematiek van het schrijven in de XXe eeuw erbij te betrekken. Welke rol speelt de kulturele background in het scheppen van literaire kunstwerken? Wat betekent het traditionele begrip ‘oorspronkelijkheid’ in een beschaving waarin de schrijver omgeven wordt door een uitgebreid net van kommunikatiemedia? Een studie van de literaire beïnvloedingen heeft iets te maken met de fundamenteel kultuur-historische situatie van de letterkundige. In dat opzicht treden er ook grote verschillen op tussen de Nederlandstalige auteurs uit België en Nederland. Het hele verschijnsel houdt tenslotte verband met de konkrete maatschappelijke kontekst waarin de literatuur leeft.
Een laatste oogmerk is het nauwkeuriger bepalen van de plaats van de Nederlandse letteren in het geheel van de internationale literaire stromingen. Gedreven door een soms begrijpelijke overmoed leggen sommige auteurs van literair-historische overzichten te haastig verbanden tussen Nederlandse letterkundige verschijnselen en de artistieke bewegingen in de omliggende landen, in de hoop dat dit internationaal perspektief aan het prestige van onze letteren ten goede zou komen. Wat de werkelijke deelname aan de algemene tijdsgeest betreft, krijgen we, niettegenstaande het soms veelvuldig refereren aan het buitenland, niet veel informatie. De Vlaamse handboeken zijn over het algemeen kwistiger dan de Nederlandse in het noemen van vreemde schrijvers. In het overzicht van J.C. Brandt Corstius - Karel Jonckheere is dat opvallendGa naar eind(2). Daartegenover staat de grote bescheidenheid van Marnix Gijsen in zijn De literatuur in Zuid-Nederland sedert 1830Ga naar eind(3). Met onze bijdragen hopen wij op enkele preciese punten de geschiedschrijving van de hedendaagse Nederlandse literatuur vooruit te helpen.
Bij wijze van een zeer summiere status questionis, waarbij de klemtoon op de Nederlandstalige literatuur in België ligt, wijden wij op de volgende bladzijden enkele beschouwingen aan de kontaktpunten tussen de Nederlandse literatuur van de XXe eeuw en de buitenlandse stromingen, zoals die in de handboeken worden geregistreerd. Wij herhalen dat wij zeer kritisch staan tegenover die gegevens. Met Van Nu en Straks werd vanaf de oprichting in 1893 en vooral vanaf de tweede reeks naar een internationale verruiming gestreefd. Dat was voelbaar op grafisch gebied. Vermeylen legt er de nadruk op dat vooral de maatschappelijke strekking van het tijdschrift internationalistisch was. Hij zinspeelt daarbij op het anarchistische ideaal van zijn jeugdjaren en noemt de namen van Elisée Reclus, Walter Crane, William Morris, Kropotkin en Henry van de Henriëtte Roland Holst
August Vermeylen
| |
[pagina 27]
| |
Velde. Daarnaast komen de namen voor van Ibsen, Nietzsche, Stirner en Richard WagnerGa naar eind(4). Albert Westerlinck heeft de horizont van de beïnvloedingen nog verruimd, vooral in de richting van het symbolisme en dekadentisme. Toch blijft hier nog veel detailonderzoek te doenGa naar eind(5). Vooral het kulturele milieu van de Van de Veldes en de vertakte relaties van die groep Brusselse teoretici van het socialisme met de Parijse politieke en artistieke kringen zou nog onderzocht moeten worden. Misschien vernemen we dan wat meer over de lektuur van de jonge Vermeylen en van diens vrienden.
In verband met Prosper Van Langendonck wijst Vermeylen op de invloed van Goethe, Shakespeare en van Bach, Beethoven en Wagner. Lissens en Brandt Corstius-Jonckheere noemen de namen van Vergilius, Dante, Vondel en de Franse klassieken, Musset, Vigny, de Hérédia, Baudelaire en Leopardi (Lissens), waaraan Brandt Corstius nog de namen toevoegt van Verlaine en Laforgue (p. 48). Voor Van de Woestijne worden La Jeune Belgique, Baudelaire, Laforgue, Moréas, Henri de Régnier genoemd (Lissens, p. 110). Brandt Corstius beperkt zich deze keer tot Baudelaire (p. 49). Tolstoï's naam duikt op verschillende plaatsen op, bij Frederik Van Eeden, Streuvels, Vermeylen, Henriëtte Roland Holst e.a. Het vervelende is dat in bepaalde perioden figuren als Baudelaire of Tolstoï gemeengoed zijn geworden. Soms staat men dan verbaasd over de geringe kennis van hun werk bij tijdgenoten. Onder historici ziet men dan kontroversen ontstaan over de vraag of bij voorbeeld Péguy Marx of Tolstoï gelezen heeft of niet. Met het noemen van namen neemt de verwarring alleen maar toe. Bovendien wekt men de indruk dat de belangrijke impulsen voor de vernieuwing van de Nederlandse literatuur uit het buitenland komen, alsof die vernieuwing zich niet volgens een interne evolutie voltrekt. Is bij voorbeeld de grote stoot voor de vernieuwing van het proza van Van Deyssel van de door hem zo bewonderde Zola en De Goncourt uitgegaan? Is de beweging van Tachtig uitsluitend tegen de achtergrond van het Europese en vooral van het Franse impressionisme uit te leggen? In welk opzicht was de romankunst van een Couperus of een Van Deyssel werkelijk Hollands? Typisch is dat in tegenstelling tot de Nederlandse geschiedschrijvers van onze letterkunde, een komparatist als Paul Van Thiegem in zijn handboek over de letterkunde in Europa en Amerika de nadruk legt op de nationale aspekten van het naturalisme in Nederland, o.m. bij Couperus en Van Deyssel. Het sukses van het naturalisme in Nederland schrijft hij toe aan ‘le goût national pour la vérité, même crue, dans les tableaux d'intérieurs’ en aan ‘la réaction violente contre un roman jusqu'alors timide et conventionnel’Ga naar eind(6). Van Deyssel noemt hij ‘très hollandais dans ses tableaux d'intérieurs’ (p. 296). Het is niet voldoende invloeden op te sporen of een algemeen raam van bepaalde internationale artistieke stromingen op te hangen, om wat meer kohesie aan te brengen in de opeenvolging van literaire teorieën en kunstwerken. Des te akuter wordt dan immers de vraag naar de eigen inbreng van de auteur en naar de binding met de maatschappij waarin een boek ontstaat. Men kan op die wijze doorgaan en blijven stilstaan bij knooppunten van beinvloedingen uit het buitenland als een Van Ostaijen tegenover het dadaïsme, Lodewijk van Deyssel
Louis Couperus
Paul van Ostaijen
| |
[pagina 28]
| |
Apollinaire, Verhaeren, Whitman, Tagore, Claudel en de Duitse ekspressionisten (vgl. Lissens, p. 160). Er is het verschijnsel Louis-Paul Boon en zijn verhouding tot Céline en Dos Passos. Vervolgens is er de moeilijk te analyseren invloed van het surrealisme op de eksperimentele poëzie van de Vijftigers. Wat is de reële invloed van André Bretons Manifesten geweest op de Nederlandse poëzie? Sinds wanneer is men ze bv. in Vlaanderen beginnen te lezen? Een ander ingewikkeld knooppunt is Tijd en Mens. Rond de namen van Claus en vooral van Jan Walravens citeert men telkens dezelfde auteurs, o.m. Sartre, Camus, Freud, Jung, de surrealisten e.a.Ga naar eind(7).
Een ander typisch feit, waarop trouwens Bernard Kemp de aandacht vestigt, is het belang dat de haast overal ronddwalende auteur van Le grand Meaulnes in onze letteren heeft. Men vindt hem terug in de buurt van Johan Daisne, Maurice Gilliams, Hubert Lampo. Ook Rilke lijkt aan de poëtische smaak van heel wat Vlaamse dichters te beantwoorden. Hangt die invloed samen met een dichterlijk verlangen naar inkeer en aandacht voor de wereld in onze onmiddellijke nabijheid, buiten elke band met het wereldgebeuren? In die zin interpreteert Kemp enigszins de verwijzingen naar Le grand Meaulnes bij de generatie van 1936-1939 (Gilliams, Demedts, Fonteyne, Van de Velde, Berghen, Mathijs, Van Hoogenbempt, Duribreux, Lebeau e.a.)Ga naar eind(8). En dan blijft er het delikate, meer recente tema van de ‘nouveau roman’. Ook hier volgen de namen van de buitenlandse schrijvers elkaar op, vooral rond figuren als Paul de Wispelaere en Ivo Michiels. Bij Lissens valt het trouwens op dat, hoe dichter men de hedendaagse periode nadert, er des te meer verwezen wordt naar vreemde schrijvers. Is dat een kenmerk van de jongste letteren?
Uit de vorige opmerkingen blijkt met welke grote omzichtigheid wij de internationale gerichtheid van de Nederlandse letteren zullen moeten bestuderen. Wij hopen dit te doen in een niet nader bepaald aantal bijdragen. Wij zullen ons hierbij beperken tot konkreet aanwijsbare sporen van beïnvloeding in de zin zoals wij dat hierboven hebben uiteengezet. Wat de volgorde van de onderwerpen betreft, laten wij ons leiden door het toeval. Het boek dat ons de meest dankbare stof oplevert, komt het eerst aan de beurt.
Het onderzoek dat wij trachten te verrichten vergt veel opzoekingswerk. Wie ons wil helpen door het bezorgen van dokumentatie, bibliografisch materiaal, lijsten van vertalingen van buitenlands werk, tijdschriftartikelen, kan ons grote diensten bewijzen.
Adres: Rerum Novarumlaan 35, Kessel-Lo (België). Jan Walravens
Paul de Wispelaere
|
|