| |
| |
| |
vlaanderen - nederlandse kulturele integratie - benelux - europa
prof. dr. h. brugmans
Geboren 1906 te Amsterdam. Studeerde Franse taal en letteren en promoveerde op Georges de Ponto-riche, sa Vie, son OEuvre (1934). Was een aantal jaren leraar Frans, lid van de Tweede Kamer, Regerings-Kommissaris voor Rijksvoorlichting en Bijzonder Hoogleraar in de moderne Franse literatuur aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Momenteel rektor Europa-College in Brugge. Schreef o.a. Diderot, Denis de Rougemont en het Franse Personalisme, Personalistische Kultuurpolitiek, Crisis en Roeping van het Westen, La Cité européenne - programme fédéraliste, La Notion de ‘peuple’ chez Michelet et Péguy, L'ldée européenne. Doctor honoris Causa van Leuven; Keizer Karel Prijs, Aken; Pestalozzi-Prijs.
Adres: Dijver 11, Brugge.
De beste manier om een begrip te omschrijven is altijd, het af te zetten tegen wat het niét is. Vandaar dat mijn overpeinzingen over de Nederlandse werkelijkheid in het grote Europese vaderland, twee uitgangspunten hebben. Wij stellen namelijk onze overtuiging, zowel tegenover die der franskiljons als tegenover een bepaald soort Vlaamse nationalisten.
□
Wat de eersten betreft: ze hebben ongelijk, wanneer ze de Vlaamse beweging zien als een ouderwets provincialisme, waaraan men geen verdere aandacht moet besteden, op een ogenblik nu de hele wereld naar haar eenwording toegaat. Zij, immers, hebben het nationalisme allerminst overwonnen: ze zijn er nog niet aan toe. Hun ontgaat het nationale ontwaken van de verdrukte of verscheurde volken en dit is toch een fundamenteel verschijnsel van de vorige eeuw, nauw verbonden met dat andere verschijnsel: de demokratie. Zeker, men kan tans niet meer in het zelfbestemmingsrecht der volken het laatste woord der menselijke wijsheid zien, maar het blijft toch een bouwsteen van de moderne samenleving. Wie eraan voorbij wil gaan, is een gevaarlijke fantast.
Een fantast, die principieel zou willen, dat de Franse Revolutie niet had plaats gehad, dat er geen Risorgimento-patriotisme zou hebben bestaan en dat enkele ‘grote’ kulturen de ‘kleinere’ zouden hebben overheerst of in zich opgeslorpt.
Zulke fantasten zijn er. Ze dromen van een terugkeer naar de Achttiende Eeuw, toen de Prins de Ligne overal in Europa thuis was, van Lissabon tot Sint-Petersburg: ‘Prince de l'Europe française’. Op hun manier zijn zulke mensen ‘Europees’, evenals de gehele Verlichting op haar manier ‘Europees’ was: aristokratisch, intellektueel, kosmopolitisch. Moderner gezegd: het zijn de mensen, die zich overal konfortabel voelen in hotels van hetzelfde uniformluksueuze type. ‘Kellneristen’, noemde Hendrik de Man hen.
Maar daar zit geen enkele toekomst meer in. De patriotistische revolte is niet alleen een taal-beweging: ze is een sociale stormloop tegen een van het volk vervreemd ‘establishment’. August Bebel heeft dat, tijdens een reis door Vlaanderen, scherper gezien dan menige Vlaamse socialist: ‘Een klassetaal in België! Dat zou wat zijn voor ons in Duitsland!’...
Tans is de demokratisering van onze maatschappij nog wel niet zóver voortgeschreden, dat er van een dergelijke situatie geen
| |
| |
sprake meer zou zijn - inderdaad: het ‘taaie ongerief’ van het franskiljonisme is moeilijker uit te roeien dan optimisten dachten - maar de maatschappelijke ontvoogding van het Vlaamse land maakt onweerstandelijke voortgang en het flamingantisme is daarvan een spektakulair begeleidend verschijnsel. De strijd der franskiljons is dus verloren en de toekomst ligt bij hen die zeggen: ‘Vlaanderen ééntalig - de Vlamingen vééltalig!’
Daar komt bij, dat de Vlaamse beweging deel is van een Europese, ja, een universele beweging: die der regionalisten.
Daarmee bedoelen wij niet de brave lieden die musea van volksdansen kultiveren en die primitieve folklore willen handhaven, tegen de stroom van de historische ontwikkeling in. Evenmin bedoelen wij hen, die dromen van een Bretonse of een Schotse of een Vlaams-nationale staat, met eigen postzegels en eigen prikkeldraad. Wij bedoelen mensen zoals de Provençaalse schrijver Pierre Fougeyrollas, die onlangs een boek schreef onder de treffende titel: ‘Pour une France fédérale - Vers l'Unité européenne par la Révolution régionale’. Mensen, die denken in termen van ruimtelijke ordening, zo goed als in etnisch-kulturele termen. Moderne regionalisten tenslotte. Wanneer de strijdende Vlamingen dát zijn, staan ze midden in een historische stroom, terwijl de franskiljons in het verleden verwijlen.
□
Maar hiermee hebben wij ons reeds tevens afgezet tegen de Vlaamse nationalisten van een geheel ander type. Ook die zijn namelijk ergens blijven steken: niet in het Kosmopolitisme, maar in de Romantiek. Ook zij zijn gedoemd om uit te sterven en - laat ons proberen, hun doodstrijd, zo niet te verlichten, dan toch een weinig te verhaasten.
Hun eerste fout is, dat ze aan de wereldgeschiedenis hun eigen schema willen opleggen. Ze willen zich wel bezighouden met Europa en met de honger in de wereld, maar - éérst moet de kwestie van de Brusselse randgemeenten zijn opgelost!
Jammer genoeg voor hen: dit tijdpatroon kunnen ze niet waar maken, en daardoor gaat de storm der hedendaagse konflikten aan hen voorbij. Ze leven in een zelfgeschapen droomwereld, enigermate zoals Keizer Hendrik IV bij Pirandello: de man, die eenmaal, tijdens een maskerade, van zijn paard viel, zichzelf fikseerde in zijn middeleeuwse rol en, uit vrees voor het moderne leven, bleef eisen dat zijn omgeving hem in alle ernst zou aanspreken als ‘keizerlijke majesteit’. Zonder beeld gezegd: men kan niet verwachten of verlangen, dat men éérst Vlaanderen ‘in orde brengt’ om dán tot de rest over te gaan. Of men het wil of niet: de Vlaamse problemen zijn vandaag aan de orde, naast zovele andere - die dikwijls voor de mensheid veel belangrijker zijn.
Natuurlijk, ik weet wel, dat de door kiespijn geplaagde mens er niet veel aan heeft, te weten, dat een tand onbelangrijker is dan het hart of de hersenen. Men denkt nu eenmaal het meest aan die organen waaraan men het meeste pijn heeft. Maar toch: wie zichzelf en zijn privé-vraagstukken beschouwt als het centrum van het heelal - zo iemand heet in gezond taalgebruik: een maniak. En nationalisten worden maar al te dikwijls maniakaal.
| |
| |
Bovendien is zulk een nationale manie gevaarlijk voor de natie zelf. Immers, de ervaring heeft telkens weer bewezen, dat militaire patriotten hun aktie hebben ingezet als ‘vrijheids-nationalisten’ (een andere uitdrukking van De Man), terwijl ze eindigden als diktatoren of zelfs als fascisten. Pilsudski begon als socialistisch patriot, maar aan het slot van zijn loopbaan werd hij een soort Poolse paternalist, die men kan opstellen, ergens ter rechterzijde van De Gaulle. De afglijding naar het ‘Obrigkeitsnationalismus’ ziet men ook bij vele eks-koloniale leiders, die in hun jonge jaren vervolgd zijn door hun overheersers. Al wie voor nationale ‘vrijheid’ vecht, is daarom nog niet ‘freiheitlich’!
Een derde zwakheid van de nationalisten is, dat ze de achteruitstelling van hun volk psychologisch kompenseren met een historische romantiek en een zelfverheerlijking-in-het-verleden, die wel verklaarbaar zijn, maar geen scheppingskracht voor morgen hebben.
‘O heden, O verleên’, zei Rodenbach, en wie zou daar geen begrip voor hebben? Maar laten wij tans deze geestesgesteldheid met alle nodige piëteit ten grave dragen. Het wordt tijd, dat Vlamingen wat minder aan 1302 en heel veel meer aan het jaar 2000 denken! Zeker, Paul Valéry had gelijk toen hij zei, dat Europeanen ‘ruggelings’ de toekomst binnengaan. Maar, met alle respekt voor de geschiedenis: dat is toch niet de meest doeltreffende manier. En wanneer de historikus iets daaraan doen kan, is het, door de nationaal-kollektieve psycho-analyse van zijn volk te verrichten. In Vlaanderen heeft men trouwens heel wat leergeld betaald op dat stuk: wat al reaktionnaire dromen over ‘standen’ en ‘standen’-korporatisme zijn er gedroomd!
Het is dus nodig, dat de moderne Vlaming zich bewust tot de toekomst wendt en dat betekent met name: naar een wordende wereld-eenheid, die opgebouwd zal zijn uit komplementaire kontinentale eenheden zoals de Europese. De grondhouding is daarbij niet protektionistisch (‘Wat moeten we tot alle prijs beschermen en bewaren?’), maar progressief. De vraag wordt dan, wat wij in Europa en de wereld hebben bij te dragen. Mooi-aangeharkte tuintjes met fraai-nationale petunia's en een goed-vaderlandse kabouter-met-kruiwagen, verdienen niet te worden verdedigd tegen de bulldozers der hedendaagse geschiedenis. Wij moeten laten zien, dat, wanneer Vlaanderen verging, de mensheid iets onvervangbaars zou verliezen. Wanneer dát blijkt, hebben we geen protektie meer nodig.
□
Betekent dit, dat we geen eigen voorwaarden hebben te stellen en dat er geen gerechtvaardigde eisen zouden bestaan? Neen, dat betekent het niet, en laat ik allereerst één eis noemen: het beginsel van de mensenrechten moet principieel opnieuw worden doordacht en toegepast.
Tot dusver, immers, heeft men ‘mensenrechten’ uitsluitend gezien als individuele vrijheden. Dat was een enorme stap voorwaarts. Maar het Belgische ‘geval’ voor het Gerechtshof in Straatsburg heeft duidelijk gemaakt, dat de rechten van de enkeling kunnen botsen tegen sociale belangen van de gemeenschap als groep.
| |
| |
Men kent de ‘zaak’. Frans-sprekende burgers van het Vlaamse land hebben ertegen geprotesteerd, dat ze hun kinderen niet konden grootbrengen in de taal van hun keuze, altans niet zó, dat de Belgische Staat de aldus verworven diploma's erkende en de betreffende scholen mee-subsidieerde.
Welnu, wie zich alleen het recht van de enkeling voor ogen stelt, kan niet anders dan vragen, waarom een Staat zó dogmatisch ‘neen’ moet zeggen op een ogenschijnlijk zo billijke eis. Zijn de kinderen van de ouders of zijn ze van de Staat? Wie het tweede beweert, is totalitair, en dus?... Doch ieder die de stand van zaken in Vlaanderen kent, weet nu juist, dat het hier precies niét gaat om geïsoleerde gezins-aangelegenheden, maar om het kollektieve gemeenschaps-probleem dat wij hierboven aanroerden: om wat genoemd is ‘het frans-talige, sociale ghetto’.
De vraag is dus heel principieel: kunnen er ‘rechten’ tot gelding worden gebracht die, in abstracto, buiten hun sociologische kontekst, heel aannemelijk lijken, maar die, in de tastbare werkelijkheid, onaannemelijk zijn? Ik antwoord op die vraag: ja, dat is mogelijk! Een maatschappij is immers geen optelsom van individuele mannen en vrouwen, elk met eigen individuele rechten. Een maatschappij is een organisme, waarbinnen de rechten van meerderheid en minderheid aan konkrete spelregels gehoorzamen. En deze kunnen niet matematisch of juridisch worden vastgelegd, eens en voor altijd. Met een voorbeeld toegelicht: de zweeds-talige minderheid in Finland is een ander verschijnsel dan de frans-talige in Vlaanderen - wat rechtvaardig is voor de één hoeft het niet automatisch ook voor de ander te zijn.
Ik mag dit niet te ver uitwerken, maar bepaal mij ertoe te konkluderen:
- ten eerste, dat de (op zichzelf essentiële) kwestie van de mensenrechten en van hun supranationale verdediging, geen louter teoretisch-juridische zaak is, maar een praktisch-eksistentiële, die van geval tot geval moet worden bezien;
- ten tweede, dat het beginsel van de sociale rechten op de één of andere manier moet worden erkend, opdat niet een op zichzelf aanvaardbare individuele vrijheid kan ontaarden in een kaste-voorrecht.
□
Voorts hebben de Vlamingen o.i. de plicht, hun bijdrage te leveren wanneer het erom gaat, de staatkundige struktuur van het toekomstige Europa te bepalen.
Natuurlijk zullen ze zich principieel verzetten tegen elke poging, een centralistisch, unitair, jacobijns Europa te scheppen - maar dat is op zichzelf een strijd tegen windmolens, want alleen enkele fascisten dromen van zulk een monstrum.
Veel reëler en veel konstruktiever is het, er de nadruk op te leggen, dat Europa méér is dan een bepaald aantal Staten. Het Europa van ‘de Zes’ is in wezen al iets anders dan dat. Zeker, wij geloven niet aan het ‘Europe des ethnies’ van professor Guy Héraud: wij hebben dat ‘mini-nationalisme’ genoemd. Maar dat er in al onze
| |
| |
landen méér dan één enkele ‘ethnie’ woont: dat is heel juist, en men zou verblind zijn, daarmee geen rekening te houden. En zelfs afgezien van taal en volksaard, is er het sociaal-ekonomische regionalisme waarover wij tevoren reeds spraken.
Het is eenvoudig niet waar, dat er één enkel ‘Frans’ of ‘Italiaans’ landbouw-belang zou bestaan tegenover één enkel ‘Duits’ of ‘Belgisch’. De belangen van Toscane vallen niet noodzakelijkerwijze samen met die van Calabrië en de Povlakte, en ze zijn evenmin noodzakelijkerwijze anders dan en tegengesteld aan die van Provence of Nedersaksen. Daarom moeten de bewuste nationaliteiten, volksgroepen en gewesten - de ‘regio's’ van Europa - zich als zodanig laten gelden. Dat is bepaald géén protektionisme: dat is een bijdrage tot Europa's rijkdom.
□
Vervolgens moet met de allergrootste nadruk worden gezegd, dat minister Vermeylen de spijker op de kop heeft geslagen met een artikel, ter inleiding van de Nederlandse Dagen 1968, gepubliceerd in de ‘Kunst en Cultuuragenda’ van 1 mei verleden jaar. Dat stuk heette ‘Vlaamse Cultuurautonomie en Nederlandse Cultuurintegratie’. Men zou het van buiten moeten leren. Slechts één zin worde eruit aangehaald: ‘Wil de cultuur in Vlaanderen iets meer zijn (of worden) dan een provincialistische aangelegenheid, dan moet ze algemeen Nederlands worden’.
Zo is het, heel precies. Natuurlijk niet in de zin, dat Vlaanderen kultureel bij Nederland zou worden ingelijfd: de hemel beware ons! Maar wel zo, dat wij kultureel leren denken in termen van: ‘17 miljoen Nederlands-sprekende Europeanen’. En ook zo, dat de Hollanders kunnen worden verlost uit hun historische meerderwaardigheids-kompleks tegenover Vlaanderen - zó, dat ze niet alleen een beetje solidariteit gaan ontwikkelen, maar er zich van bewust worden, dat Vlaanderen hen rijker maakt.
Mag een Amsterdammer die nu al 19 jaar in Brugge woont, de opmerking maken, dat hij zijn landgenoten kan háten om hun onuitstaanbare hoogmoedigheid, - maar dat hij tevens zo onnoemelijk graag zou zien, dat alle bewuste Vlamingen eindelijk ernst maakten met de historische aansporing van Vermeylen-de-vader? Laat men toch Europeër worden om zich ‘op te stoten in de vaart der volken’!
Deze gedachte kan men toelichten met een voorbeeld op wetenschappelijk gebied.
Persoonlijk zou ik graag hebben gezien, dat Leuven een ontmoetingspunt was geworden tussen de beide taalgroepen. Maar dat is onmogelijk gebleken, door wiens schuld dan ook. Tans echter, nu de celdeling heeft plaats gehad, moet men er toe komen, in te zien, dat het hier niet slechts een taal-kwestie geldt, maar dat het gehele universitaire statuut in België hierbij onvermijdelijkerwijze in debat komt.
Dat statuut is namelijk zeer sterk op het Franse ingesteld: zelfs de terminologie is vertaald Frans. Maar is het wel zo zeker, dat deze stand van zaken, op de frans-talige struktuur gericht, op de duur ook de Vlamingen zal blijven bevallen, wanneer ze in nauwer
| |
| |
kontakt komen met Noordnederland? Zeker, Noordnederland zou heel wat kunnen leren van de latijnse snit der Belgische Universiteiten. Maar ook het omgekeerde is waar. En in elk geval is alle gepraat over wederzijdse erkenning van diploma's en daarbij behorend ‘effectus civilis’, zonder betekenis, zolang men niet is overgegaan tot onderlinge harmonisering van het onderwijs, waarvan deze diploma's de uitdrukking zijn.
Zeker, een dergelijke harmonisering behoeft zich niet tot Noordnederland te beperken: men kan ook elders te rade gaan en aanvaarden wat men van zijn gading vindt. Maar in de eerste plaats ligt toch het kontakt met de Noorderburen voor de hand. Bovendien: het feit dat de Benelux drie Staten omvat, mag ons niet blind maken voor het andere feit, namelijk, dat Vlaanderen in het kulturele Benelux-verband meer te geven en meer te ontvangen heeft dan het frans-sprekende deel van België. Meer? In elk geval: iets anders. Want voor Nederlanders en Vlamingen betekent kulturele Benelux-politiek in de eerste plaats: heel-Nederlandse kultuurintegratie. Men mag dat tans eenvoudig uitspreken, want het politieke ‘Groot-Nederland’ is dood.
□
Een slotopmerking in ditzelfde verband.
Dikwijls hoor ik door frans-talige Belgen de smalende gedachte opperen, dat de Vlamingen zich, door alles ‘Vlaams’ te willen doen, tot een klein-nationaal ghetto zouden maken. Inderdaad, dat gevaar zou bestaan, wanneer bovengenoemde nationalisten hun zin kregen, voor wie Vlaanderen de navel der wereld is en die wel willen denken aan ruimtevaart, op voorwaarde dat op de te ontdekken planeten een aanvaardbaar taalstatuut wordt ingevoerd.
Maar dergelijke karikaturen worden zeldzamer, al zijn ze nog lang niet uitgestorven - evenmin als hun spiegelbeeld: de franskiljons. In de jonge generatie wordt het echter meer en meer gebruik, dat men zich, eenmaal vrij gevochten, oriënteert op de hele kultuurwereld - niét op zichzelf alleen, maar evenmin alleen op de Franse.
Het lijkt erop, dat het nederlands-talige Universiteitsleven in Vlaanderen zich wijdopen stelt voor (met name) de Angelsaksische wereld. Ook daaraan kan Benelux een handje helpen, want de Noordnederlanders beschouwen zich nu eenmaal als ‘de Angelsaksers van het kontinent’... en overigens moeten ook zij van hun eenzijdigheid worden afgeholpen...
Een konklusie van dit alles? Waarom eigenlijk? Het gaat ons niet zozeer om handleidingen als wel om kriteria. En ons kriterium is dan, - niét, dat men een bepaalde kultuur-groep boven een andere stelt, de romaanse boven de germaanse of omgekeerd, - maar wél, dat alles wat ons geestelijk bevrijden kan, gedaan moet worden.
Bevrijding betekent: het openen van ruimer horizonten, het losmaken van benauwende kompleksen, het aanvaarden van nieuwe taken, het streven naar groter oorspronkelijkheid.
Dat kunnen Vlaanderen en Noordnederland te zamen doen in hun kultuureenheid, en dat kan die kultuureenheid binnen Europa, zoals Europa het presteren kan als bijdrage tot een vrijere, menselijker wereld. |
|