| |
| |
| |
Maurice de Vlaminck.
| |
| |
| |
de schilder maurice de vlaminck
willy spillebeen ● menen
Maurice de Vlaminck: als jongen al een eigengereide revolté, als jongeman een wielrenner en roeier met klasse en faam, later violist om den brode, talentrijk auteur van romans en gedichten, boeiend verteller, hartstochtelijk lezer maar bovenal een bezeten schilder. In wezen was hij een schuchtere anti-konformist.
Hij werd geboren te Parijs in 1876. Zijn voorouders van moederszijde waren Nederlandse zeelui. Zijn grootmoeder huwde (door welke gril van het lot?) met een kleermaker uit Wambrechies. Behalve kleermakerij was het huis van zijn grootouders ook een drukbeklant grenskafee. Zijn vader, die kleermaker was maar ook muziek had gestudeerd, verhuisde naar Parijs en woonde in 1879 te Vesinet vlakbij Parijs in een rijke buurt. Tijdens zijn armelijke jeugd werd hij scherp gekonfronteerd met zijn rijke omgeving. Hij was een intelligente maar onhandelbare jongen. Hij besloot wielrenner te worden om den brode en roeier uit liefhebberij. In beide sporttakken bracht hij het tot ‘professionnel’. Als renner nam hij in 1896 deel aan de eerste Parijs-Roubaix, reed vaak op de wielerbaan van l'Isle-de-France, behaalde talrijke overwinningen. Ook in de roeisport blonk hij uit. Ondertussen had zijn vader, die het tot muziekleraar had gebracht, hem solfège en viool laten studeren. Zo werd Maurice renner en violist. Zijn sportkarrière werd voortijdig stopgezet door een zware ziekte. Hij huwde vrij jong en was nu volledig aangewezen op zijn viool. Uit deze tijd is geen enkel schilderij bewaard gebleven, maar het staat vast dat hij toen veel heeft geschilderd. In 1900 ontmoette Vlaminck een gegoed student die ook bleek te schilderen: André Derain. Ze besloten tijdens hun vrije uren samen te werken en huurden de gelagzaal van een eks-restaurant te Chatou, waar Derain woonde. Daar ontstond het ‘fauvisme’: schilderijen van elementair kleurengeweld, wild, bruisend, primitief, getuigend
| |
| |
Huis tussen de bomen (1908) door Maurice de Vlaminck. Musée d'Art Moderne, Parijs.
De populieren (1909) door Maurice de Vlaminck - Musée d'Art Moderne, Parijs.
| |
| |
van een syntetische vizie die niet beredeneerd was als het syntetisme van Gauguin maar volkomen instinktief en intuïtief. Derain zocht in de komende jaren toch weer de kultuur op, Vlaminck daarentegen, de ‘fanfaron de l'inculture’ (Salmon), bleef eigengereid zijn weg gaan. Maar ook Vlaminck was schatplichtig. Hij werd door het ‘konstruktivisme’ van Cézanne ‘ce copain triste qui a laissé des restes’ aangesproken en zou later naar Cézanne teruggrijpen toen voor hem het fauvisme geen zin meer had. Maar écht aangegrepen werd hij pas door Vincent Van Gogh, wiens ekspositie hij zag in de Rue Laffite bij Bernheim. Dàt was voor hem schilderkunst! ‘Ce jour-là,’ schreef hij later, ‘j'aimais mieux Van Gogh que mon père’. Ondertussen ontmoette Derain andere schilders: Matisse, Rouault, Marquet... Matisse, die vastliep in het pointillisme à la Seurat, zag ineens een uitweg in het fauvisme van Vlaminck en Derain. 1905: de doorbraak. In de ‘Indépendants’ ging ‘le salon des fauves’ door met Camoin, Derain, Marquet, Matisse, Vlaminck. Ambroise Vollard kocht het hele atelier op zowel van Vlaminck als van Derain. In deze periode dook ook reeds het kubisme op. Vlaminck ontmoette ze allen, de kunstenaars van even vóór de eerste wereldoorlog: Van Dongen, Picasso, Max Jacob, Guillaume Apollinaire, Braque... Eindeloze diskussies. Vlaminck kantte zich lijnrecht tegen het kubisme. Volgens hem kan alle echte kunst enkel de gevoelige patetische omzetting van het leven zelf zijn, van een individueel leven dat evenwel geëngageerd met andere levens, open, elementair, warm, autentiek, eeuwig menselijk. Vlaminck heeft steeds meer belangstelling getoond voor het leven dan voor een of andere kunstteorie. Volgens hem was het kubisme de verbrokkeling van de werkelijkheid, voorbode van de oorlog:
‘Je ne vis plus de barrière à la sottise humaine, je la devinai capable des pires aberrations. Brusquement, le temps d'un éclair, j'entrevis la guerre.’ Dit schreef hij na een ekspositie van kubisten midden juni 1914. In die periode zocht Vlaminck zichzelf. Met de jeugd was ook het fauvisme voorbij, hij zocht zichzelf aan de tegenpool van het fauvisme: in het konstruktivisme van Cézanne. En dan kwam de oorlog. Vlaminck werd soldaat, overleefde zijn ‘voyage au bout de la nuit’ maar met de gebrokenheid van zeer velen. Hij schreef: ‘Je ne crois plus à rien. Je ne crois même plus à l'Histoire. (...) Je n'ai plus confience qu'en moi.’ Meer en meer werd hij aangetrokken door het platteland, wat aannemelijk is voor iemand die, volgens tijdgenoten, ‘une peinture de braconnier’ maakte. Eerst woonde hij boven Bougival in de bossen van La Jonchère maar hij hield zijn atelier te Parijs op Montmartre, waar hij bevriend was met Modigliani. Later verhuisde hij naar Valmondois, veertig km van Parijs. Met de fiets trok hij door de heuvelachtige streek van de Beneden-Oise, op zoek naar landschappen. Het werden vijf gelukkige jaren. ‘Que d'essais et de grattages! Que de joies! Mais aussi que de doutes et de désespoirs! A l'instinct créateur, besoin de prolongement de soi, d'expansion, de paternité, le métier impose ses exigences. Si je veux me survivre, il faut que mon métier me survive avec moi. Pour moi, j'ai répudié la technique impressionniste de la décomposition des tons. Je tiens pour sans vérité la fraîcheur de couleur que permettent, chimiquement parlant, les compositions à base d'aniline. Ce que je veux, c'est peindre l'objet en soi, neige, toile, faïence pour une même blanc; l'objet avec son poids, sa densité, la matière dont il est fait, qui est
lui. C'est le faire vivre selon sa vérité, sa réalité profonde, en rapport avec l'émotion qu'il est venu déclencher en moi.’ Maar in die vijf jaar werd Valmondois langzamerhand door Parijs ingepalmd. Toen verhuisde Vlaminck naar La Beauce, een landschap dat volgens hem sterke gelijkenis vertoonde met de streek rond Etikhove in Oost-Vlaanderen. Hij betrok er de ruime herenhoeve ‘La Tourillière’ in het gehucht Rueilla-Gadelière. Daar woonde hij tot zijn dood, in 1958. Hij ligt begraven op het kerkhof van Rueil-la-Gadelière.
Hoewel Vlaminck geboren werd te Parijs en er jarenlang heeft gewoond, heeft hij er zich nooit thuisgevoeld. Jarenlang heeft hij gezocht
| |
| |
In de omgeving van Chartres (1930) door Maurice de Vlaminck - Musée du Petit Palais, Parijs.
De nationale baan (1953) door Maurice de Vlaminck.
| |
| |
naar wat hij zijn ‘instinct le plus sûr’ noemde. Een van de redenen van het geweld dat kenmerkend was voor zijn vroeger werk, ligt juist in die onvrede met zichzelf. In de golvende streek van La Beauce is hij tot rust gekomen, is hij geworden wie hij was: Maurice de Vlaminck. Over zichzelf schrijft hij: ‘J'ai tenté tout ce que j'ai pu pour faire rendre à un don naturel tout ce qu'il pouvait donner. Je n'ai rien mendié, rien volé. J'ai été “fauve” paraît-il, puis “cézannien”. Tout ce que l'on voudra, j'y consens, si j'ai d'abord été Vlaminck (...) Je n'ai pas travaillé, j'ai peint (...) De toutes les toiles que j'ai signées, il n'est pas une seule qui ne soit un reflet de moi, de mes révoltes, de mes indignations, de ma pitié, de ma tendresse, de mes rêves, de mes émerveillements. Ce poids d'une vie avec la fleur et l'arbre, avec la route, la cour de ferme, la houle crépitante des épis, les nourritures sur la table - la côte de boeuf, la miche dorée - avec les nuages, le bleu du ciel, avec la neige molle et fondante, la neige lentement épaissie, avec l'orée de la hêtraie qu'ensanglante un soleil invisible, le miroitement glacé des flaques sur la prairie noyée de pluie, autant de portraits de moi-même où je n'ai jamais triché. Fanfaron de l'inculture? dit Salmon. Par respect de la vérité, oui, par souci de la pureté.’
○
Vlaminck heeft enorm veel geschilderd. Vooral met olieverf, maar daarnaast heeft hij akwarellen, gouaches, tekeningen, lito's gemaakt, toneeldekors ontworpen en boeken geïllustreerd. leder werk van hem getuigt van zijn sterke persoonlijkheid, ieder werk draagt zijn waarmerk: een Vlaminck. Zijn landschappen, marines, stillevens, bloemstukken of figuren getuigen van de visie, de robuustheid en het geweld waarmee gepeild wordt naar de essentie van de natuur. Vlaminck schept vaak een sfeer vol gratie en poëzie (natuur onbesmet door de kultuur). Dit alles wordt weergegeven in een dikke verflaag met zware en trefzekere toetsen. Wat Vlaminck wil weergeven rekonstrueert hij met een eenvoudig ritme, met enkele zekere trekken, waarbij hij meer de nadruk legt op het karakter der dingen dan op hun schoonheid. Maar de geestdrift, het uitbundige leven van de kleuren, de tegenstellingen licht en donker bezielen ieder werk. Een schilderij van Vlaminck is wild en gewelddadig, maar tegelijk bijna speels virtuoos geschilderd. De schilder beheerst zijn onderwerp maar steeds weer breken zijn heftig temperament en zijn grote gevoeligheid door. Vlaminck breekt de uiterlijke wereld open. In bomen, landschappen, vruchten, bloemen, in de eenvoudigste dingen voelt hij een leven aan, dat hem verwondert en beschroomd maakt, maar dat hij tevens met al zijn heftige gevoeligheid te voorschijn moet roepen. Vlaminck is zonder twijfel een primair gevoelige, een panteïst. Hij is religieus van nature zoals alle eenvoudigen van hart en in de hele natuur manifesteert zich voor hem het aanbiddelijke leven. Vandaar dan ook zijn haat tegen het kubisme: de natuur tonen in haar opzettelijke misvorming, de vormen systematisch veranderen en breken, ze opnieuw opbouwen met de diverse delen, van de werkelijkheid een monsterlijke verschijningsvorm maken, dit lijkt Vlaminck een satanische aanslag van de mens op de essentie van de werkelijkheid, op het heilige leven. Hij wil
het leven zelf, de essentie van de dingen verhevigd in de vorm en in de kleur, hij steekt de natuur in brand om haar heviger, laaiend, soms getormenteerd en dramatisch te doen leven. Nochtans ‘rammelt’ de konstruktie van zijn schilderijen zelden, altans in de periode na 1918. Typisch voor zijn schilderijen is de beweging, de vaart. De kleuren vibreren, de vlekken kleur worden naast elkaar gezet, ruw en toch trefzeker, eksuberant en lyrisch. Ook de figuren zijn op een baldadige primaire manier geschilderd, aanvankelijk waren ze sterk ekspressionistisch en karikaturaal. Zijn vroeger werk herinnert soms aan Rubens (Nu aux bas noirs),
| |
| |
kondigt soms Modigliani (Fille à la Poupée) of Van Dongen (Danseuse du Rat Mort) aan. Maar veel sterker voelde Vlaminck zich betrokken bij het landschap dan bij de mensen. In zijn fauvistische tijd waren de landschappen altijd in feeststemming, kleuriger kon het niet. Maar het fauvisme, dat tenslotte een eksplosieve, tot het paroksisme opgedreven kunst was, scheen Vlaminck omstreeks 1908 uitgehold toe. Dit ging gepaard met een nieuwe levensfaze - de schilder was toen vooraan in de dertig. De uitbundige kleurenmaniak zocht zichzelf in de cerebrale, gekonstrueerde kunst van Cézanne. Hij legde zich een sterkere discipline op, temperde zijn vroeger primaire kleuren, bouwde zijn landschappen op zonder evenwel te vervallen in enig kubisme. Deze periode, die Vlaminck definitief afsloot na de oorlog, blijkt een etappe van veel zoeken, van veel maar weinig goed werk te zijn geweest, maar ze was noodzakelijk opdat Vlaminck zou komen tot volwaardig meesterschap. Na 1918 schilderde Vlaminck landschappen, vooral sneeuwlandschappen, uitgestrekte vlakten, dorpszichten en wegen, maar ook marines, stillevens en bloemen. Een sneeuwlandschap is bij Vlaminck nooit sereen maar chaotisch, patetisch ook; de hemel drukt op de aarde, de huizen staan spookachtig in de verscheurde witheid, de bomen zijn verwrongen, alles wijst op verwording, verval, dood, ook de sneeuw zelf overigens die door stroompjes en karresporen is stukgereten. Een veel behandeld onderwerp was voor deze eks-renner en snelheidsmaniak de weg: ‘Le virage, c'est là qu'il faut jouer avec cette divinité nouvelle: la route’ schreef hij. Hij hield van het dynamische, de vluchtigheid die de grote autowegen met hun kleurige affiches, hun benzinestations, hun neonreklames suggereren. Hij hield van het gevaar in hun mysterieus lokken en dreigen. Hij hield vooral van de prachtige bomenrijen langs die wegen. Bomen fascineerden hem: populieren, eiken,
beuken, fruitbomen... Waar hij ze zag moest hij ze schilderen. In de ruimte van de enorme vlakte van Beauce, van Perche, van Normandië, rond de hoeven, langs de wegen of, waar ze de harde gele schaterende korenvelden braken. Ook de zee boeide hem: haar wijdheid, de nuances van het water, haar dynamiek, het spel van het licht in de golven, de beweging. Vlaminck heeft zonder twijfel de landschapskunst vernieuwd: hij heeft het landschap behandeld met een gewelddadig lyrisme en een verbijsterend gevoel voor ruimte en beweging. Zijn kunst is de kunst van de snelheid, de beweging, dynamisch, soms diabolisch. Maar naast de landschappen waren er ook de stillevens en de bloemstukken. De schilder koos altijd de eenvoudigste dingen uit: flessen, aarden potten, tinnen schalen, gleiswerk, gebruiksvoorwerpen, vruchten, groenten, soms een aangesneden brood of een bloederig stuk vlees, soms gevogelte of vissen met vermiljoenen schubben, vaak ook boeken met ernaast een koffiepot, een kop koffie, rookgerief. In deze doeken is het lyrisme verstild en getemperd, maar de rijkdom van de materie, de tegenstellingen van licht en duister doen ook deze werken hevig leven. Bovendien krijgen de voorwerpen een soort hiëratisch uitzicht, mede door de vaak donkere kleuren. Dan zijn er tenslotte nog de bloemstukken. Ook hier eenvoudige bloemen, getoond in hun rijkgeschakeerde nuances, soms met felle zuivere kleuren als in zijn fauvistische tijd, maar komplekser en harmonieuzer. In deze werken verschijnt de natuur in haar klaarheid en haar vreugde. Geen drama meer en nauwelijks nog modernisme.
Het hoofdkenmerk van Vlamincks werk is de spontaneïteit en het lyrisme. Hij heeft geschilderd zoals hij ademde, zoals hij was: als een vitalist, een verheerlijker van het leven. Hij bezong de werkelijkheid maar belegerde ze ook. In werk na werk wilde hij doordringen tot het hart van de dingen. Daarom bracht hij ze terug tot hun elementaire eenvoud en waarachtigheid. En op die manier toonde hij zichzelf in zijn werk: spontaan, lyrisch, eenvoudig, waar! |
|