Goede start in het Arcateater.
In het Arcateater te Gent schijnt men opnieuw op de goede weg te zijn door te pogen eksperimenteel eigentijds werk in een moderne vormgeving op te voeren. De kamertonelen hebben op dit gebied een enorme taak te vervullen, n.l. ons in de juiste stijl kennis te laten maken met de hoogtepunten van het buitenlands repertoire die om allerhande redenen geen kans krijgen in de officiële schouwburgen.
Als eerste produktie kwam Fernando Arrabals Le grand cérémonial (Het grote doen) aan de beurt, een stuk dat zich onmogelijk in één enkele regel laat typeren. In de geest van Antonin Artauds théâtre de la cruauté brengt deze auteur ons een werk waarin op een ongemeen revolutionaire wijze (we denken aan het oeuvre van Bosch, Brueghel, Kafka, de surrealistische schilders, De Ghelderode) gepoogd wordt door te dringen in de onderhuidse spanning van de gekwelde mens, in zijn dromen en konflikten, in zijn verbeeldingswereld en zijn angst, in zijn seksuele nood, in zijn verschrikkelijke eenzaamheid en ontreddering.
Het werk werd in een schitterende regie over het voetlicht gebracht door Berten De Bels, die kon rekenen op een flinke ploeg akteurs die beseffen hoe en waarom er op die manier in het Arcateater dient gespeeld te worden.
Wij kunnen dan ook met vertrouwen het verder verloop onder direktie van Jo Decaluwé en Jean-Pierre De Decker tegemoetzien.
Op het repertoire 1968-'69 zijn nog de volgende produkties vermeld: Jenseits door Walter Hasenclever (regie Senne Rouffaer - door het Brussels Kamertoneel), Onder hoge bescherming door Jean Genet (regie Dré Poppe), Philoktetes door Heiner Müller (regie Jo Decaluwé) en Kaspar door Peter Handke (regie Jean-Pierre De Decker).
Rik Lanckrock