Belgisch - Flämisch - Holländisch - Niederländisch.
De verwarring in het buitenland in verband met de naam van onze taal is nog altijd even groot. In het Duitse taalgebied schijnt men deze toestand kunstmatig in leven te willen houden. Het laatste snufje is nu: ‘aus dem flämischen Niederländischen’ en ‘aus dem holländischen Niederländischen’. Er zijn natuurlijk wel een paar auteurs die zelf zullen moeten bekendmaken of ze tot de ‘flämische’ afdeling behoren of tot de ‘holländische’. Maar dat is niet zo erg.
Er zijn dus grappige kanten aan de zaak; maar ook funeste. Want Ludwig Kunz lijkt me eerder een schuldloos slachtoffer dan een moedwillig naamvervalser. In 1965 gaf hij een bloemlezing uit (‘Junge Niederländische Lyrik’) met een woord vooraf dat allicht de bedoeling had enige opheldering te verschaffen. Hij is er alleen in geslaagd zijn lezers die met onze toestanden bekend waren, aan hun kennis te doen twijfelen; de anderen heeft hij voor eeuwig en altijd afgeschrikt...
Zelfs iemand die alle hier vermelde namen kent wemelt het nog voor de ogen. Zonder de minste verklaring wordt Hugo Claus in verband gebracht met de Belgische leden van de COBRA-groep, een paar regels verder een Vlaams dichter genoemd en via Karel Appel bij ‘veel jonge Nederlanders’ ondergebracht, die in de volgende zin dan opeens jonge Hollanders zijn.
Het toppunt bereikt Kunz waar hij een oude tekst van Otto Hauser aanhaalt: ‘Eine Ausnahmestellung nehmen die flämischen Dichter ein, trotz vieler Berührungen mit den ihnen stammverwandten Belgiern (die bestaan dus toch, Dr. Paardekooper!) und den ihnen sprachverwandten Holländern’.
Wacharme, zong Gezelle...
Jan Deloof