Ons Erfdeel. Jaargang 11
(1967-1968)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdOns Nederlands Erfdeel aan humor in de vroomheid.4. Stoute staaltjes van religieuze durf en overmoed.De Normandische Norbertijnerabdij van Monday gaf een vertaling uit van een uit de 12e eeuw daterende St.-NorbertusbiografieGa naar eind(1). Deze laatste bleef niet van humor verstoken. Best te begrijpen, want de auteur moet blijkbaar een Nederduitser zijn geweest. Zo liep er tussen de benen van vader Norbertus (Xanten, † 1120), 'n zwart schaapje van 'n novice, ‘léger dans ses paroles, toujours en mouvement, tiède dans la prière, d'obéissance peu empressée’. Schrijver voegt er lakoniek tussen haakjes bij: ‘c'était en effet un Anglais’. Op een schone dag ging onze Brit er met de kloosterkas vandoor. Tevoren had hij eens Norbertus hooghartig, ‘tête en l'air’, van antwoord gediend. ‘Denk je werkelijk dat ik 'n dief ben?’. Hij bracht er weer zijn bijbelse stokpaardje aan te pas: ‘Wie niets heeft, hem zal het weinige dat hij nog bezit, ook ontnomen worden’. De biograaf besluit: ‘Il dit, mais aussi il pratiqua...’
Een hemels visioen wees de plaats aan waar Norbertus zijn kloosterkerk zou bouwen. Wereldlijke en geestelijke autoriteiten haalden de schouders op. Het was 'n onherbergzaam oord wild en vol moerassen. Norbertus verzamelde ongestoord zijn werkvolk. Een massa stenen liet hij aanslepen, en toen een stevige fundering er lag, vond hij er wat op om de kerkbouw vlug te doen opschieten. ‘Een gedeelte van de metsers bestond uit Duitsers, een ander gedeelte uit Fransen. Elke groep kreeg voor zijn rekening één muurzijde. Op die manier kwam er vaart in het werk. Het gebouw rees als het ware uit de grond. In 6 maanden was het klaar.’ Blijkbaar sprak Norbertus al wat vlotter Middelduits met 'n Middelnederlands aksent. Ook het Frans zal hij flink hebben bijgewerkt. Want deze voor hem vreemde taal leerde hij vroeger voor 't eerst in Laon. ‘Norbert passa à Laon avec quelques-uns de ses nobles parents pour y apprendre la langue romane qu'il ignorait’. Jaren geleden, vóór er sprake was van deze Franse taalstudie preekte hij te Valencijn, ‘tout le monde l'accueillit avec sympathie.’ Was Diets hier de volkstaal? De spin, trouwste handlanger des duivels, heeft volgens vele middeleeuwse kronieken vaker de eucharistie-vroomheid van grote heiligen op de proef gesteld. De diabolische duizendpoter viel dikwijls neer in de kelk na de konsekratie. Ook Norbertus, toen dit hem overkwam tijdens een dienst in een krypte, stond voor het hachelijk dilemna: het H. Bloed nutten en sterven, of het ondier verwijderen en 'n heiligschennis begaan? Norbertus verkoos de eerste oplossing. ‘Na de Mis, nu hij dacht te zullen sterven, bleef hij zitten bidden bij 't altaar, zijn dood aan Gode aanbevelend. Jeuk deed hem plots 'n beetje | |
[pagina 198]
| |
krabben. Daarop schoot hij onverwacht in 't hoestbui, en de spin... sprong levend uit zijn mond te voorschijn.’
Door hun preekaktiviteit hadden de bedelorden van Dominikus en Franciskus uiteraard meer dagelijks verkeer met de klerus dan hun kontemplatieve konfraters achter slot en grendel. Tussen deze apostolische relaties knarsten bijwijlen de kleinmenselijke tandradertjes. Zo kon 'n bisschop de zonen van Franciskus maar niet luchten. Op een nacht luisterde toevallig de katedraalkoster een gesprek af tussen St. Paulus en St. Franciskus ‘diewelcke ghepingeert (geschilderd) stonden in een glasen venster, malcanderen onderlinghe toespraken. Ende St. Pauwel zeide tot St. Franciskus aldus: ‘Segt mij, broeder Franciskus, waarom beschermt gij uw orde niet?’ Broerke Frans liet zich overtuigen. Hij ruilde het eigen geestelijk wapen des kruises voor het zwaard van de beroerder Israëls. De gevolgen waren vandien. De volgende dag vond men de bisschop onthoofd in de straatgoot, en... ‘op het glasen venster was het swaard nog nat ende bloedigh’.Ga naar eind(2)
Met de beschouwelijke orden of kontemplatieven liep het ook niet altijd gesmeerd. Cisterciënzermonniken raakten herhaaldelijk slaags met hun oudere broeders in St. Benediktus, de Benediktijnen. Men hoeft daarom niet altijd te denken aan handtastelijkheden. De strijd werd vaker uitgevochten in devote pennetwisten, waarbij o.m. voorbeeldige heiligenlevens uit eigen kring het goed bestaansrecht van ieders orde zouden verantwoorden. Een cisterciëncermonnik leidt dergelijke literatuur in met volgende woorden: ‘Opdat wij de monniken van St.-Benediktusorde die swart dragen, oorzaak benemen kwaad van onse orde te spreken’. Schrijver dezes is daarbij eerlijk genoeg fouten en gebreken in eigen rangen niet te verbloemen of te ontkennen. De gouden glans der eerste stichtingsjaren ging verbleken. Het waren inderdaad ‘salighe dagen toen de versuimenissen niet als door kleine spleetkens mochten inkruipen’. Dit geestelijk hoogtij verliep zodat nu ‘die versuimenissen niet alleen door kleine spleetkens, maar door grote spleten, door grote scheuren en breuken inbreken en inbersten.’Ga naar eind(2)
Het zou er niet beter op worden. Eeuwen later hoorden we Erasmus (†1536) malse kritiek uitbrengen op de even dwaze als trotse ascese bij monniken ‘De een zal dan op zijn buikje wijzen dat dik en gespannen is door 't eten van veel vis. Een ander zal optellen hoe duizenden malen hij gevast heeft en zal in rekening brengen dat zijn buik zo vaak door een enkele maaltijd gebarsten is. Nog een ander zal met een monnikskap komen aandragen, zo vuil en zo grot, dat zelfs geen schipper die aan zijn lijf zou willen hebben. Weer een ander zal in herinnering brengen, dat hij meer dan vijfendertig jaar als een spons zijn leven gesleten heeft, altijd vastgehecht aan dezelfde plek. Nog een ander zal aankomen met een stem hees door onafgebroken zingen, weer een ander met een tong, die onbruikbaar is geworden door onafgebroken stilzwijgen. Maar Christus zal hen in hun eindeloze snoeverijen stuiten met de vraag: ‘Vanwaar komt wel dit nieuwe soort van Joden’.Ga naar eind(3)
Snoeverij op het terrein der nederigheid voert regelrecht de dierentuin in of loopt precies uit op het tegendeel van deze fundamentele deugd: de hoogmoed. Een bravourstukje van eigendunk lezen we in volgend citaat: ‘lemand zei eens: ik ben doodarm aan eigen wil. God noch duivel kunnen er iets van nemen. Ik maakte mijn wil aan God zo onderdanig. dat, wilde Hij van mij een ezel maken, ik zou er mij in schikken. Op de vraag, wat hij wou zeggen, wilde God hem in de hel werpen, antwoordde hij kordaat ‘mij in de hel werpen, dat Hij het eens probeert’Ga naar eind(2)
Gregorius van Tours (†594) schreef zijn ‘Historia Francorum’Ga naar eind(4). Dankbare beeldrijke gegevens stelt hij ons ter hand uit de vroegste bekeringsgeschiedenis van onze Frankische voorouders. Schrijvend over de missioneringsarbeid in Trier vermeldt hij terloops de akrobatische allures uit het geestelijk leven van diaken Wulfolaicus. In navolging van oosterse kluizenaars had de man zich genesteld op 'n hoge zuil. Hij had echter buiten de waard gerekend van de temperatuur. In het oosten blaakt immer de zon. 's Winters kan het in het Westen verduiveld hard vriezen. Onze vrome held hield voet bij stuk, rillend van de kou beet hij op de tanden, terwijl ijzel zich vastbeet in zijn baard. Natuurlijk had de man veel bekijks. Maar de bewondering voor het mirakel van zelfheiliging sloeg gauw over in sociaal medelijden. De bisschop werd erbij gehaald. Hij vond het preutse heiligheid en kouwelijke zelfzucht. De man moest van zijn penitentietroon af. De zuilzitter schudde beslist negatief. Alhoewel in die tijd nog niet in purper of rood gekleed, werd toch de kerkvorst roodgloeiend kwaad in de winterkou. Na herhaaldelijk heftig manen van zijn herder sukkelde de stramme stouterik naar beneden. en terwijl de bisschop met hem over en weer liep om warm bloed te krijgen, haalden werklui de zuil omver.
In de Nederlanden als overal elders in het middeleeuwse West-Europa stuurden adelijke families hun zoontjes naar abdij- of kapittelscholen. Er zat stof in die jonge knapen. Veel stof moest er ook worden uitgeklopt. Aan de huiselijke haard liet de opvoeding soms veel te wensen over. Men aardde naar zijn vaartje. Papa reed te paard op het ritme van ridderlijke idealen, die niet altijd gespeend waren van eigendunk, machtsvertoon en amoureuze amoraliteitjes. Hun ‘germaanse natuur’ was nog niet voldoende ‘geschaafd’ en harmonisch geïntegreerd binnen het patroon van de kristelijke caritas. Hugo van St. Victor te Parijs (†1141), wiens aandeel in de geestelijk-mystieke vorming der Nederlandse kloostergemeenschappen groter is geweest dan men aanvankelijk dacht, hangt ons een beeld op van 'n abdijschoolrefter uit zijn dagen. Het vertoont veel gelijkenis met 'n moderne vakantiekolonie aan zee. Studenten nemen plaats aan lange tafels. Oog om oog, tand om tand: ‘men valt tegelijk de broodschotel aan, morst met wijn in drinkbekers en schalen. Als schijven vliegen borden door de lucht. De hele beweging heeft veel weg van een belegering zonder ordentelijk plan. De soldaten bespringen allen te samen, op éénzelfde plaats, de steile burchtmuren’.Ga naar eind(5)
Ward Corsmit |
|