alliantie aan de meest biedende partner te koop zou bieden. We vinden elementen van een dergelijke politiek in de deelneming van de Vlaamsgezinden aan de Meetingpartij te Antwerpen. De derde weg was die van een opgaan in de partijen. En het is deze weg, die elders in het land en ook later in Antwerpen de praktijk werd. Ze werd de praktijk omdat ze het meeste aansloot aan de politieke ontwikkeling in België, beheerst als deze nu eenmaal was door de liberaal-katolieke tegenstelling, die ook een groot gedeelte zoniet de meerderheid van de Vlaamsgezinden ideologisch in haar greep hield.
Elias acht voor de ontwikkeling van de Vlaamse gedachte vooral drie facetten van belang: a. de doorbraak van de Nederlandse gedachte, bewerkstelligd door de liberale flaminganten; b. een sterkere affirmatie van het Vlaams bewustzijn als gevolg van de vernieuwing van het katolieke traditionalisme in Vlaams nationale zin, door de Westvlaamse school; en c. de werking van de komponist Peter Benoit die het nationale beschouwde als de grondslag van het hele kulturele leven en daardoor de nationale dualiteit in België sterker beklemtoonde. Elias heeft kennelijk een grote voorliefde voor Benoit en wijdt aan hem een afzonderlijk hoofdstuk. M.i. spreekt hieruit een overwaardering van de invloed van Benoit. De inhoud van het vernieuwde katolieke flamingantisme, dat bij Rodenbach uitgegroeid is tot een werkelijk nationalisme, was in wezen antistaats. Zowel de grondslag van de beweging in de lijn van Rodenbach als die van de Nederlandse richting was een nationalistische overtuiging. Schrijver wijdt ook belangwekkende bladzijden aan de verhouding tussen de Vlaamse beweging en het opkomende socialisme. Nadat er aanvankelijk nogal wat kontakten geweest waren tussen de opkomende arbeidersbeweging en een aantal Vlaamsgezinden, is de ontwikkeling van het socialisme in Vlaanderen volkomen langs die van de Vlaamse beweging heen gegleden. Voor de positie van de Vlaamse beweging in Vlaanderen, met name in de 20e eeuw, heeft dit zeer zwaar wegende gevolgen gehad. de schrijver wijdt hieraan prachtige bladzijden.
Als in de vorige delen geeft Elias prachtige synteses en overtuigende verklaringen van de ontwikkeling niet alleen van de Vlaamse gedachte, maar ook van de Vlaamse beweging als politieke beweging. Zijn situeringen van deze beweging in de politieke en maatschappelijke kontekst zijn vaak meesterlijk. De grenzen van zijn metode evenwel, de ideeënhistorische aanpak, zijn toch hier en daar wel duidelijk te merken. De schrijver treedt overigens vaak buiten het kader van deze ideeënhistorische aanpak. Zo is de kardinale vraag, waarom de Vlaamse beweging zich in de 19e eeuw niet ontwikkeld heeft tot een politiek nationalisme, d.w.z. tot een nationalisme waarbij de eis gesteld werd van een autonome politieke struktuur voor de eigen natie, maar zeer ten dele te verklaren uit de armoede, die Elias overtuigend aantoont, van de Vlaamse gedachte. Doorslaggevend is naar mijn mening hier de politieke en sociale ontwikkeling in Vlaanderen en in België. Elias wijst trouwens zelf vaak op de betekenis van de sociale struktuur in deze. Belangrijk is in deze zijn konkluzie, dat heel het handelen van de Vlaamsgezinden en heel hun publiciteit een geest ademden van onmacht, van onmacht om de gevestigde sociale strukturen en de van onderop zich ontwikkelende nieuwe sociale strukturen van de Vlaamsgezindheid te doordringen.
In het vierde deel van zijn werk is naar mijn gevoel nog het meest te merken van een zeker aprioristisch nationalistisch uitgangspunt van de schrijver. Dit deel heeft als ondertitel: ‘Taalbeweging en cultuur flamingantisme. De groei van het Vlaamse bewustzijn, 1883-1914’.
De jaren van 1883 tot 1894 vormden een overgangsperiode niet alleen in de Vlaamse beweging, maar vooral ook in het Belgische politieke leven, dit als gevolg van de opkomst van de arbeidersbeweging en de agitatie voor het algemeen stemrecht die in 1893 leidde tot de invoering van het meervoudig algemeen stemrecht. Een ongekende ontwikkeling beleefde het land op ekonomisch gebied. Dit leidde mede tot de versterking van een Belgisch nationalisme. Teoretisch zou dit het beste gefundeerd worden in de historische beschouwingen van Pirenne. In het begin van deze overgangsperiode was de katolieke partij aan het bewind gekomen. Ze had haar meerderheid te danken aan het Vlaamse land en ze zou die meerderheid behouden tot 1914. De meerderheid van de katolieke partij had in Vlaanderen niet tot gevolg, dat de eisen van de Vlaamsgezinden gemakkelijker ingewilligd werden. De partij werd in Vlaanderen vrijwel geheel beheerst door de Franstalige hogere burgerij. Vanaf 1870 waren de eerste taalwetten tot stand gekomen, die een zekere tweetaligheid in het openbare bestuur brachten in Vlaanderen. Ook in de jaren 80 en 90 kwam enige taalwetgeving tot stand, met als hoogtepunt de felle strijd rondom de zogenaamde Gelijkheidswet van 1898. Deze wet was een belangrijke principiële uitspraak voor de