eksposities in bruikleen te geven, maar ook doordat de verzamelaar vrijer en sneller kan kopen, niet gebonden als hij is aan de goedkeuring van kommissies en overheid: hij kan vóór zijn op de museumman en zijn overtuiging kan het museum-beleid inspireren.
En vervolgens werd en een forum ingesteld in het museum, om te diskussiëren over de zin van ‘kollektioneren van eigentijdse kunst’. De vraag werd vaak gesteld, het antwoord bleek veelsoortig. Maar als kern komt steeds naar voren, dat zij, de verzamelaars, er zo'n zin in hebben om kunstwerken bijeen te brengen en dat dat gebeurt, omdat ze in bepaalde kunstuitingen van vandaag geloven. Zin en geloof zijn de kernen. En dat bepaalt die dubbele, soms tegenstrijdige houding van de kollektioneur: hij heeft gewoon zin om dit of dat aan zijn verzameling toe te voegen, wat wel zal betekenen dat hij op juist die uitdaging (want elk nieuw kunstwerk houdt een uitdaging in) ingaat, dat is: mede risiko neemt, dat juist dit stuk kreativiteit gestalte geeft aan de wereld - aan zijn wereld. En in zoverre hij gelooft - in de potenties van de kunst in het algemeen en in dit speciale werk - is hij zeker en zelfs fanatisch. Een daad van kreativiteit, het maken of kopen van een kunstwerk, zit barstens vol onzekerheid, maar een gelovig ja erop zeggen heeft de kracht van het bergen verzetten.
Dit dualisme komt tevoorschijn in de omgang met verzamelaars: hun fanatiekgelovig geweldig vinden van een kunstwerk - en hun vraag naar instemming met er-zin-in-hebben.
Dat maakte de forum-diskussie tussen de verzamelaars en de kritici zo hevig en verward: ze zijn in hun gelovige overtuiging zo fel dat ze die met apostolisch vuur willen overbrengen op anderen. Iemand als Frits Becht gelooft zo hevig in zijn naar doorsnee maten gemeten onortodokse kunstwerken, dat hij het geloof in andere goden, of bv. ‘het geloof der vaderen’ nauwelijks ruimte gunt. Nu is het peil der Nederlandse kunstkritiek ook wel bar en boos; maar merkwaardigerwijs - en zie hier de tweede pool van die dualisten, die verzamelaars blijken te zijn - vragen verzamelaars nog meer dan kunstenaars de instemming van anderen, in dit geval die van de kritici. Maar hieruit blijkt tevens hun ernst: hun verzamelen betekent ‘een bepaalde uitspraak doen tegenover de gebeurtenisen’ ofwel gestalte geven aan en getuigen van een levensopvatting. Dat doen natuurlijk kunstenaars in nog persoonlijker mate, maar die schijnen dat te doen in een soort besef van hun maatschappelijke marginaliteit. Zij weten toch wel dat ze ‘terzijde’ staan. Verzamelaars blijken in hun kreativiteit kwetsbaarder voor de mening van anderen, omdat hun kreativiteit zich grotendeels afspeelt in sociale kategorieën.
Het genoemde dualisme van geloof en instemming wordt zo te zien door de verzamelwijze van de Vissers het verst uitgekristalliseerd en uiteindelijk opgeheven. Martins entoesiasme voor een nieuw ontdekt werk kent in de aanvang geen grenzen: hij wordt mateloos meegevoerd door zijn verrukking over een Flavin, Indiana, Christo of Manzoni. Maar eenmaal opgenomen in zijn huis geeft hij ruimte aan de vraag naar een duurzamer betekenis van het werk. Hij laat desnoods twijfel toe tot zijn geloof, (dat is iets anders dan de instemming van anderen vragen). Ook de kontekst van architektuur en van zijn verzameling worden faktoren van betekenisverlening voor het gekozen kunstwerk. Dat wordt getoetst en getest, gekontroleerd en geliefkoosd, maar ook gewikt en gewogen. Kunstenaars weten, dat het een prekaire situatie is, een werk aangekocht te zien door de Vissers. Want dezen houden lang de mogelijkheid open, het weer af te stoten of te ruilen. Maar daarom maakt hun uiteindelijke vaste kern ook zo'n indruk: de zeggingskracht van ieder werk binnen het geheel van de verzameling wordt bevestigd en verstevigd. Totdat, na jaren, de mogelijkheid wordt geopperd een gehele richting, of desnoods de hele kollektie in te wisselen tegen een verbond met een levensbepalender kunst of met een meer omvattend stuk werkelijkheid. Met andere woorden: hun instelling tegenover kunst is prekair als het leven. Zij hangt aan een zijden draad. Ik zou me zelfs kunnen voorstellen dat ze er op een kwade dag mee ophouden, hun grandioze kollektie inruilen... Martin heeft me wel eens gezegd dat hij desnoods uiteindelijk maar één schilderij zou kunnen overhouden, maar dat zou dan zoiets als een topstuk van Jeroen Bosch moeten zijn...
Over de funktie van verzamelaars: als ik in een bui van wanhoop ben over wat die kunst van vandaag nou eigenlijk betekent - en doodellendig vind dat ze niets betekent, dan is er voor mij maar één tocht te ondernemen (nee, vooral niet naar musea of galeries), namelijk naar Bergeyk. Want kijken naar de wijze waarop de Vissers met kunst leven - en dat heeft met interieur-estetiek uiteraard niet veel te maken - is die kunst betekenissen zien hebben. En niets werkt zo aanstekelijk als het zien van geloof.
Inspirators zijn het steeds, ieder op zijn eigen wijze. Bij Frits Becht moet je diskussiëren; maar hoezeer funktioneert niet een