| |
| |
| |
nederlandse en vlaamse bijdragen tot het kanadese leven
prof. dr. r. breugelmans ● universiteit van calgary ● calgary, alberta, kanada
Buiten de reeds in een vorig artikel vermelde Ryersons traden onder de United Empire Loyalists van Nederlandse stam Abraham van Buskirk, Peter van Alstine en Philip Vankoughnet naar voren in hoge administratieve en politieke posten in de vroege geschiedenis van Nova Scotia en Ontario.
Een van de eerste ‘Kanadese’ kunstschilders was Cornelius Krieghoff, waarschijnlijk in 1815 te Amsterdam geboren. Hij bracht vooral het leven der Indianen en van de boeren in Quebec op het doek.
In een meer recente tijd zijn er heel wat Kanadezen van Nederlandse afkomst die sukses in de zakenwereld hadden, waarvan de ondernemingsgeest, taaiheid en het harde werken werd beloond, wat in Noord-Amerika erg bewonderd wordt en heel wat publiciteit krijgt, als even zovele voorbeelden van demokratische ‘free enterprise’ en van relatieve afwezigheid van racistische vooroordelen. Gerry Teunissen's diepvriesvoedselfabriek nabij de Niagara Falls wordt dikwijls als voorbeeld daarvan aangehaald, evenals de grote komkommerkonservenfabriek van de familie Bick te Scarborough, Ontario. Bram Drees, die als dagloner op een farm in de omgeving van Winnipeg begon, is nu President van York Farms Ltd., Hardee Farms Ltd. en direkteur van nog een andere grote Kanadese voedselfirma.
Naast Duitse worden Nederlandse bakkers erg op prijs gesteld in Kanada. Zo verkopen Voortman's Bakery te Aldershot, Ont., hun produkten tot in Brits Columbië. Ze hebben niet alleen recente immigranten, maar ook veel ‘oudere’ Kanadezen als klanten, die niet houden van het mechanisch geproduceerde, in plastiek verpakte en daardoor dikwijls sponsachtig-weke Noordamerikaanse standaardbrood. Andere voorbeelden van sukses in de zakenwereld zijn H. Vander Horst, Bram Mennes en Beatrix de Groot. Na een moeilijk begin braken ze door met een voorspoedige firma, gespecialiseerd in architekturale makettes, in Vancouver.
Er zijn ook een groot aantal Nederlandse artsen in Kanada, o.a. Dr. J. Auer (Ottawa), Dr. N. de Leeuw en Dr. W.J. Kolff (Montreal); deze laatste is een bekende specialist in nierziekten.
Aan de in Kanada niet erg ontwikkelde kunstnijverheid in gebrandschilderd glas gaven Nederlandse Kanadezen een belangrijke stoot, o.a. Theo Lubbers (Ottawa), Peter van Rossum, Karel Versteeg (Carleton Place, Ont.), en Frans Cuppens (Saint John, New Brunswick). Ook in andere kunstnijverheden, zoals de pottenbakkerij, zijn de (oud)-Nederlanders
| |
| |
aktief, o.a. te Calgary; of ze werken als juweliers, als bv. de Wttewalls in Sussex, New Brunswick. Een bekende kunstmeubelontwerper is Jan Kuypers te Stratford, Ont.; William Oosterhoff maakte naam als beeldhouwer, die aan de parlementsgebouwen in Ottawa werkte. Martine van Hamel, Mevr. Willy Blok Hanson (danseres), Hans Berends en John Heitinga zijn bekende namen in de Kanadese balletwereld en de wereld van dekorontwerpers. Dr. A. de Ridder, violist, gaf in 1930 de stoot tot de oprichting van het Vancouver Symphonisch Orkest en later in 1944, van The Ottawa Philharmonic. Dick Riedstra en Peter de Vliegher richtten The Barrie Symphony Orchestra op te Barrie (Ont.), in 1957.
In de jaren vijftig werden ongeveer honderd Nederlandse muzikanten met hun families door Kanada gerekruteerd voor het leger, op een ogenblik toen dit ermee bezig was, zijn militaire muziekkorpsen te reorganiseren. Ze zijn nu zowat over heel Kanada verspreid. Nog een ander oud-Nederlands musikus, de heer Diamant, is nu muziekleraar in Montreal.
Voor de Vlamingen geldt ook wat reeds gezegd werd over de Nederlanders: over het algemeen staan ze in Kanada bekend om hun bijdragen als farmers, vooral in Zuid-Ontario wegens de suikerbieten- en tabaksteelt, waartoe zij het initiatief namen, en verder als ‘melkboeren’, d.w.z. dairy farmers. Nochtans strookte dit beeld, zoals in het geval der Nederlanders, reeds vóór 1951 niet geheel meer met de waarheid, en wonen er heel wat Vlamingen verspreid in de kleinere gemeenten en steden als fabrieks- en mijnarbeiders, als bedienden en handwerkers, en in de vrije beroepen.
Een invloedrijke figuur van Vlaamse afkomst in Zuid-Ontario is Gerhard Vanden Bussche, bezieler van een droogleggingsprojekt in de streek van Grand Bend, ten noorden van Sarnia. De turfachtige aarde werd met de hulp van Nederlandse immigranten gedraineerd en behoort nu tot de vruchtbaarste grond voor groententeelt in Kanada.
Selig Gross, een diamantslijper uit Antwerpen, begon een slijpersfirma in Montreal in 1948. In de stad Quebec zijn Louis de Locht en Fernand Henderson eigenaars van een bekend restaurant. De heer J.G. van Belleghem was een tijd lang burgemeester van St. Boniface, een voorstad van Winnipeg, waar hij nu ere-konsul van België is. Een lid van de regering van Saskatchewan, Minister Ceulenaere, is van Oostendse afkomst.
In het muziekleven van de provincie Quebec dient de naam van Joseph Vermandere (broeder Placide, reeds zestig jaar in Kanada) te worden genoteerd, organist van de St. Joseph's Oratory in Montreal. Hij komponeerde een 11-juli-mis.
In tegenstelling tot bv. de IJslandse, de Oekraïnische en de Duitse minderheidsgroepen werd er - en wordt er nu, na de grootscheepse immigratie vanaf 1946 - erg weinig gepubliceerd in Kanada, in het Nederlands van de ongetwijfeld bestaande alhoewel erg dungezaaide literair-kreatieve aktiviteit in de Nederlands-Vlaamse minderheidsgroep. Buiten enkele gelegenheidsversjes of -vertellingen, gepubliceerd in de etnische pers met Kerstmis of Pasen of bij gelegenheid van een vorstelijk bezoek, is niets bekend. Ook de respektievelijke kulturele attachés konden niets bepaalds antwoorden op een aan hen gerichte vraag of ze eventueel auteurs kenden van Nederlandse of Vlaamse afkomst, die in Kanada in het Nederlands zouden publiceren.
Er zijn buiten de university bookstores erg weinig boekhandels in de steden van Engelssprekend Kanada, zelfs in de grotere centra. Te Calgary, dat meer dan 325.000 inwoners telt, zijn er buiten de ontoereikende afdelingen voor boekenverkoop in de grote warenhuizen slechts twee eigenlijke boekhandels (waar geen enkel boek in het Nederlands te vinden is). De talrijke bible-bookstores van de verschillende religieuze sekten zijn te eenzijdig om hier beschouwd te kunnen worden. Wel is er te Calgary een Europe Agency for Hungarian Books; maar in het door Israëlieten van Nederlandse afkomst opgerichte European Import Shop vindt men zeer weinig boeken, de meeste in het Duits, enkele in het Nederlands, waaronder wel Dick Trom, een Fabricius en een verloren gelopen Vondel, naast wat snertromannetjes. In dit verband moet vermeld worden, dat de Nederlandse Ambassade tweewekelijkse publikaties in het Engels en het Frans verspreidt aan een voor 25% uit (oud-)Nederlanders bestaand publiek: Netherlands News - Nouvelles de Hollande en Feminine Vignettes - Vignettes Féminines. Verder is er nog Delta, een Nederlands initiatief.
Tussen Kanada en Nederland bestaat, naast hartelijke betrekkingen, een speciale sentimentele relatie door het feit dat de koninklijke familie tijdens de tweede wereldoorlog in Kanada verbleef. Kanadese troepen hielpen bij Nederland's bevrijding.
Ook heeft Kanada een gevoelsrelatie met België, en meer bepaald met Vlaanderen, die
| |
| |
dateert uit de eerste wereldoorlog en in de tweede gekonsolideerd werd. Voor heel wat oudere Kanadezen, waaronder oud-strijders van Vlaamse afkomst, roepen de namen Ypres, Passchendaele, St. Julien en Langemark ontroerende herinneringen op; remembrance day of poppy day brengt elk jaar Vlaanderen voor de geest bij miljoenen Kanadezen. De Kanadese luitenant John McCrae was het, die het beroemde In Flanders Fields the poppies grow / Between the crosses, row on row schreef.
| |
Integratie en studie (al of niet aan de universiteit) van de kultureel-literaire erfenis.
Bij immigranten - maar dan vooral bij hun kinderen in de eerste generatie - vindt men vaak een soms bijna patologische integratiewoede naast een zeldzamer voorkomende zelfingekeerdheid en terugtrekking binnen de groep. Beide verschijnselen komen minder en minder voor, naarmate men op de ontwikkelingsladder omhoog gaat, en bij de Nederlanders is een eksklusieve terugtrekking nog zeldzamer dan bij de meeste andere groepen. Maar de integratiewoede bij de minder ontwikkelden is een ernstig verschijnsel en probleem. Het is naast het niet zo ver achter ons liggende pioniersverleden de voornaamste faktor in wat men vanuit Europa en het oosten van Noord-Amerika ‘de kulturele woestenij’ van het Verre Westen heeft genoemd, of zelfs de kulturele armoede van heel Noord-Amerika, wat al veel meer aanvechtbaar is. Hoe dan ook, het soms krampachtige verwerpen van het ‘oude’ door die eerste generatie, is zeker een faktor geweest in de schaduwzijden van het Noordamerikaanse leven, als daar zijn de jachtige zakengeest, de zucht naar materialistische geneugden, de kommercialisatie van kunst en muziek, de als teugelloosheid verkeerd begrepen demokratie. (Afgezien van het feit, dat het precies die aspekten van het leven in Noord-Amerika zijn, die door film, televisie en andere middelen het Amerika-beeld van de gemiddelde Europeaan vormen, moet erop gewezen worden, dat gelijkaardige verschijnselen in Europa bestaan en zeker niet uitsluitend aan ‘Amerikaanse invloed’ te wijten zijn, al wordt deze dikwijls als zondenbok en verontschuldiging aangevoerd.) Men heeft eveneens bij de kinderen van deze geassimileerden-van-het-lager-niveau een soort sentimenteel verlangen naar the old country en zijn kulturele erfenis kunnen of willen vaststellen, die al even patologisch en patetisch is als de integratiewoede van hun ouders; dit heeft meestal plaats in volledige onwetendheid over de huidige en vroegere kultuur van het
land der voorouders.
Maar bij de steeds aanwassende groep van intellektuelen, universitairen, gediplomeerden van allerlei aard, ernstige zakenlieden, geestelijken, kunstenaars en degelijke handwerkers onder de Nederlands-Vlaamse minderheid in Kanada, komt mét het herwekte oorsprongsbewustzijn het verlangen op, zakelijk en vooral door middel van reizen meer af te weten van het land van herkomst en zijn kultuur. Op dit gebied kan er, vooral van de kant van respektievelijke moederlanden, heel wat meer gedaan worden dan tot nu toe gebeurde. Nederland, als emigratieland, slaat hier een beter figuur dan België, waar pas sinds 1963-64 zoiets als België in de Wereld bestaat, een op zichzelf gelukkig initiatief, dat echter door de taalstrijd in België vertroebeld werd. Gekoördineerde bilaterale kulturele akkoorden tussen Nederland, België en Kanada zouden op dit gebied heel wat kunnen helpen.
In het licht van de integratie der Nederlanders en Vlamingen in Kanada en van het oorsprongsbewustzijn van de besten in de Nederlands-Vlaamse etnische minderheidsgroep - twee respektabele feiten - schijnt het ideaal op dit gebied te beantwoorden aan wat Prof. Kirkconnell in 1940 over de IJslanders schreef, hoewel het niet precies in de voor de IJslandse gemeente geldende vormen gerealiseerd kan worden, wegens verschillen in de sociologische struktuur der twee groepen. Prof. Kirkconnell's bevindingen en daarop steunende bespiegeling luidden als volgt: ‘Het is opvallend, dat de IJslanders gemiddeld twee IJslandse bladen betrekken per huisgezin (het hoogste aantal van al de etnische groepen). De voornaamste IJslandse immigratie geschiedde reeds in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw, een hele generatie vóór het binnenstromen van de meeste immigranten uit centraal Europa; en toch, alhoewel het analfabetisme bij hen het laagste is van al deze groepen en alhoewel ze bijna allen Engels kennen, hebben ze een erg hoge graad van onafhankelijksheidsbewustzijn bewaard, ten dele wegens hun groepsnederzetting en ten dele wegens hun opmerkelijk vergevorderde kulturele tradities. In 1931 gaven 85,6%
| |
| |
onder hen nog steeds het IJslands op als hun moedertaal. Alhoewel ze slechts ongeveer 20.000 in getal zijn, hebben ze in Kanada een literatuur voortgebracht. die veel omvangrijker is en van grotere intrinsieke waarde als die van onze 600.000 Duitsers of onze 300.000 Oekraïners, ja van welke groep ook buiten de Franse en de Angelsaksische... Ze beschouwen zich als Kanadezen, maar ze hebben niet de intentie doodgewone imitatie-Angelsaksers te worden. Indien het groepsbewustzijn van alle andere Kanadese minderheden dezelfde verlichte geest zou vertonen en dezelfde afwezigheid van politiek bewustzijn, dan zou onze integratie als Kanadese natie geen ernstige problemen meer opwerpen.’
De situatie is natuurlijk bij de veel meer verspreid wonende en sociologisch meer gediversifieerde Nederlands-Vlaamse minderheid geheel anders (en ze is nu ook niet meer zo bij de IJslandse groep, hoewel de buitengewone literaire produktie nog steeds voortgaat). Maar het belangrijke verschil met de Nederlands-Vlaamse groep - door welke oorzaken dan ook - is het feit, dat tegenover hun verregaande integratie en het daaruit resulterende zich-zonder-meer-Kanadees-voelen, bij de IJslanders een studie en het beoefenen waar te nemen valt van hun kulturele en literaire tradities. Gedeeltelijk is dit te verklaren door het feit, dat die grotendeels wortelen in een echte volkskunst, hetgeen in het literaire leven in Nederland en Vlaanderen, zoals ook in de rest van Europa, in veel geringere mate het geval is. Bij de IJslandse groep was er altans in 1940 nog een samenvallen van taal, volksgroep en literaire kulturele traditie. (Volgens recente informatie verschuift dit geheel nu als kulturele eenheid meer naar het gebied van het bewust bewaren; er is dus niet meer de zo spontaan-natuurlijke folkloristische traditie, in de zin van de in Skandinavische landen zo gekultiveerde heemkunde-geest). Voor de Nederlands-Vlaamse groep in Kanada is een nog spontane, levende eenheid van taal, volksgroep en literaire traditie een utopie. Maar naar Prof. Kirkconnell's ideaal kan gestreefd worden: integratie is er, en een ernstige poging tot studie en kennis van het kulturele verleden en heden van de Nederlandse of Vlaamse kultuur kan in het oorsprongsbewustzijn gegrift worden, zolang het niet separatistisch is. Dat betekent, dat in het geval van de groep van Nederlandse en Vlaamse afstamming er nauwelijks iets gedaan kan worden aan studie van de taal zelf met het doel, ze hier nieuw leven in te blazen. Studie van de taal met het oog op het vergemakkelijken van de kennismaking met de kultuur en literatuur van het moederland is heel wat anders; in de meeste gevallen kan en moet het
onvermijdelijk bij een vooral passieve kennis blijven, meer bij een leeskennis dan een spreekkennis. Het folkloristische element mag er als aantrekkingselement en opluistering bij komen, maar in de kultureel-literaire zelfbewustwording mag het daar niet bij blijven.
Zoals gezegd kan het moederland daarin enorm veel helpen. Maar ook hier ter plaatse kan iets gedaan worden, vooral aan een instelling als de universiteit. In het sekundair onderwijs moeten de studenten een tweede taal ‘nemen’. In Engelssprekend Kanada kiezen de meeste studenten Frans, en een naar het schijnt steeds kleiner wordend aantal neemt Duits (meestal Mennonieten of kinderen van Duitse immigranten), of het Oekraïnisch bv. te Edmonton, waar heel wat Oekraïners wonen. Voor het Nederlands is de teoretische mogelijkheid, het als tweede taal te kiezen in de high schools, nergens in praktijk gebracht.
Er restte dus slechts de universiteit. De Germaanse Afdeling, onder leiding van Prof. Dr. Boeschenstein aan het University College te Toronto, begon met een kursus in de Nederlandse literatuur, gegeven door Prof. De Boer, die nu in Amsterdam verblijft. Volgens een bericht van de Nederlandse Ambassaderaad voor pers- en kulturele zaken is die leerstoel nog steeds vakant.
Te Calgary werd op initiatief van ondergetekende vanaf het akademisch jaar 1966-'67 een kursus ingericht in het regelmatige curriculum der universiteit, in de Afdeling Moderne Talen, onder de titel: Netherlandic Literature in translation against its cultural background (Modern Languages 440). Hij trok zeven studenten aan, waarvan drie van Nederlandse afstamming. Daar het een senior course is, worden eerstejaarsstudenten niet tot de kursus toegelaten. Verder moest men reglementair bij de universiteit zijn ingeschreven, d.w.z. men kon de kursus op zichzelf, in het raam van wat men hier het Extension Department noemt, niet bijwonen. Een schriftelijk eksamen, en de gebruikelijke term papers, door de studenten te maken, waren vereist. Het was een dagkursus. En tenslotte kon men de kursus slechts bijwonen, indien men ofwel geslaagd was voor de kursus ‘Duits 200/300’ ofwel bij ontstentenis daarvan toestemming kreeg van de Afdeling (dit voor Nederlandslezende of -sprekende studenten). In het licht van al die feiten blijkt het aantal studenten dan nog hoog.
Mijn officiële argumenten, nadien de redenen der universitaire overheid, voor het oprichten van die kursus, waren drievoudig. Het eerste doel was in een leemte van het zich snel
| |
| |
Overhandiging van een boekenschenking ter beschikking gesteld door de Nederlandse en Belgische regering.
| |
| |
ontwikkelende programma der Duitse filologie te voorzien; inderdaad verlangen de meeste grote Kanadese en Amerikaanse universiteiten van een kandidaat-doctor in de Duitse filologie een zekere kennis van een tweede Germaanse taal of kultuur. Het Engels komt in Noord-Amerika vanzelfsprekend daarvoor niet in aanmerking, wel het Gotisch bv., of het Oud-Noors, indien de student de linguïstische kant uitgaat, of de Skandinavische of Nederlandse literatuur. Daarom behoorden twee van mijn studenten tot de kursus M.A.-kandidaten, met als speciaal gebied de Duitse literatuur.
Een ander argument en bedoeling der universiteit was, aan Kanadese studenten van Nederlandse afkomst de mogelijkheid te geven, zich een beeld te vormen van de taal en literatuur van hun land van oorsprong, zelfs als ze het Nederlands niet meer kunnen spreken. Een gelijkaardige mogelijkheid bestond reeds in de Afdeling Moderne Talen voor de studenten van Duitse of Slavische oorsprong.
Tenslotte bleek de kursus Netherlandic Literature (om de versnippering in Dutch en Flemish te vermijden) een waardevol element in een komend programma in de Vergelijkende Letterkunde aan de Universiteit van Calgary.
Er moet nog vermeld worden, dat alle studenten, wat ook hun hoofdvak is, de kursus mogen volgen als één van de ‘opties’, waarop ze elk jaar binnen de perken van zekere reglementen recht hebben. Toekomstige leraars, ingenieurs, scheikundigen, kunnen hem dus even goed volgen als studenten in de geesteswetenschappen. Zeven studenten als begin was nog zo slecht niet. Er zijn heel wat senior courses die er minder tellen.
Alhoewel officieel getiteld Netherlandic Literature in translation, wordt in de praktijk de keus van teksten aan de verlangens en mogelijkheden der studenten desnoods individueel aangepast. Het gevolg voor 1966-'67 was, dat alle gelezen teksten in de oorspronkelijke taal waren (ook de middelnederlandse, die voor de studenten in het Duits niet veel moeilijker waren dan voor de ‘Nederlanders’); het kommentaar was in het Engels, het Duits en ook wel in het Nederlands, maar dan met een geschreven of gedrukte steun. Zwaartepunten van de kursus waren de Middeleeuwen, de Gouden Eeuw, en de moderne literatuur vanaf de Tachtigers.
Een aktieve taalkursus is Netherlandic Literature dus helemaal niet. Er werd me trouwens van het begin af door de overheid duidelijk gemaakt, dat dit in het gewone programma voorlopig uitgesloten is. (In het Extension Department wordt alles wat men zich kan denken gegeven, ook door andere eksperten dan professoren, indien er maar voldoende vraag is en zich genoeg betalende studenten aanmelden.)
Voor het komende akademische jaar 1967-'68 blijft de kursus een volwaardige, normale senior course (voor credit dus, d.w.z. één in een reglementair aantal tot het verwerven van een akademische titel); maar hij wordt verschoven naar de avonduren als evening credit course. Zo kan hij tegelijkertijd als volkomen vrije kursus gevolgd worden door belangstellenden uit het gewone publiek, in het raam van het Extension Department, zonder vereiste inschrijving als student aan de universiteit, maar met betaling van een bedrag, dat ongeveer overeenstemt met één vijfde van wat de gewone studenten betalen voor hun ‘jaar’, dat vijf kursussen omvat. Indien dat bedrag het publiek niet afschrikt, is er hoop, misschien een groter aantal studenten voor Netherlandic Literature aan te trekken dan 't vorige akademische jaar.
Het studentenaantal zou ook sterk kunnen stijgen, indien een aantal stimulantia, die ook voor vele andere kursussen bestaan, als bv. studiebeurzen of reisstipendia, zouden verleend worden aan verdienstelijke studenten. Dit zou kunnen gebeuren met de hulp van de respektievelijke regeringen, het Prins Bernhardfonds of door grote Nederlandse firma's in Kanada als Philips, KLM en andere. Vooral uitzicht op reisstipendia naar Europa (voor zomerstudie bv.) doet het studentenaantal gevoelig stijgen in welk vak dan ook. Zo'n stipendium, specifiek voor de Nederlandse kursus, zou wonderen kunnen verrichten. Nu de kursus bestaat en een zeker sukses kende, is ondergetekende van plan voor het verkrijgen van die stipendia stappen aan te wenden. Ondertussen wenst hij in dit verband de reeds toegekende steun der Nederlandse en Belgische regeringen en zekere instanties als de Koninklijke Vlaamse Akademie en de Kultuurraad voor Vlaanderen, alsmede de respektievelijke Ambassades en Konsulaten te vermelden. De Beheerraad van de Universiteit heeft het plan in het openbaar met een korte plechtigheid voor de verleende steun dank te zeggen.
| |
| |
De Werkkommissie van Hoogleraren en Lektoren in het Nederlands aan Buitenlandse Universiteiten heeft erg veel bijgedragen tot het verkrijgen van die steun.
De reaktie van de in Kanada opgevoede en verregaand geïntegreerde studenten op de kursus was een stimulerende ervaring. Er moest met veel zorgvuldigheid en geduld over het ontstaan en de positie van het Nederlands, in het raam van de germaanse talen, over de kulturele en politieke geschiedenis van de zuidelijke en noordelijke Nederlanden, van Nederland en België, heel wat gedetailleerde en geïllustreerde uitleg gegeven worden. Voor sommige studenten werden vergelijkingen met andere literaturen gemaakt. Eén van hen schreef een opmerkelijk esay over Beatrijs (dat we in de oorspronkelijke Middelnederlandse tekst lazen) volgens de werkinterpreterende metode, vanuit eksistentialistisch standpunt, en wat hij voortbracht was even goed als wat hij in die geest reeds over Rilke, Hölderlin en Heidegger te zeggen had. Een ander schreef over Van Schendels De Wereld een Dansfeest: ‘the story can be viewed as a great tragic cosmic machine in which two cogs come together which don't fit and wear out against each other until they can run together, in middle age that is... Although it is not unbelievable it is certainly not very interesting’. En hij voegde er geestig aan toe: ‘Maybe they should have written Ann Landers for advice’! (Ann Landers verzorgt in Noordamerikaanse bladen een reeks antwoorden op vragen van jonge mensen in verband met hun intieme psychologische en andere problemen). Voor de kosmische poëzie van Gezelle en voor het ‘geval’ Perk bestond er heel wat belangstelling. De partikularismen van de ene en de hier en daar wat verouderde literaire taal van de andere vormden helemaal geen probleem, in die zin, dat de meeste studenten met minder vooroordeel en meer onbevangenheid tegenover die verschijnselen konden staan dan bv. studenten in Nederland of België, juist door hun rudimentaire kennis van de huidige spreektaal. Voor Karel ende Elegast, Beatrijs,
Vondel, Gezelle, Perk, Van Deyssel of Van Schendel was voor deze studenten de behoefte aan taalkundige verklaringen ongeveer even groot, zodat voor hen op zuiver taalgebied een Middelnederlandse tekst niet moeilijker was dan die van een modern auteur, wat hun interpretatie en appreciatie heel wat minder bevooroordeeld maakt dan bv. zeer dikwijls in het middelbaar onderwijs in Nederland en België het geval is. Kortom, het was erg leerrijk en stimulerend, oordelen over de Vlaamse en Nederlandse literatuur te vernemen van volwassen studenten, wier geest door een andere beschaving en levenswijze is gevormd; indirekt was het een erg subtiele vorm van Vergelijkende Letterkunde!
Bibliografie.
- Department of Citizenship and Immigration (Kanada): Notes on the Canadian Family Tree, Ottawa, Queen's Printer, 1960.
- Kirkconnell, Watson: The Europeans-Canadians and their Press. Report of the Annual Meeting, Canadian Historical Association, May 22-24, 1940. Toronto, The University of Toronto Press, 1940. |
|