à vier weken lopen, is gokken allesbehalve aan te raden. Bovendien is het klimaat in Vlaanderen nog steeds zo dat een voorstelling, getuigend van een schitterende vakkennis, gewoonlijk niet het sukses kent, waarop ze recht heeft wanneer het opgevoerde stuk zelf door het publiek niet kan gewaardeerd worden. Het is een ongemeen ingewikkeld probleem, waarop wij in deze bijdrage niet verder zullen ingaan.
Hoe dan ook, Vlaanderen heeft behoefte aan enkele kleine werkteaters, waarin onze auteurs de gelegenheid dient geboden te worden hun stukken uit te testen en het métier onder de knie te krijgen. In deze centra zou een innig kontakt tot stand kunnen gebracht worden tussen de schrijvers met teaterambities en professioneel gevormde vaklui. Daarenboven zouden deze laboratoria toegankelijk moeten zijn voor toeschouwers, die meer dan gewone belangstelling voelen voor de dramatische kunst.
Ook hierop zullen wij niet ingaan want deze overwegingen waren slechts bedoeld als een korte inleiding om een studie te belichten die recht heeft op ruime verspreiding. Door het tijdschrift ‘Nieuwe Stemmen’ (uitgegeven: Prinsstraat 13, Antwerpen), werd een afzonderlijk nummer gewijd aan ‘Vlaamse toneelschrijvers van vandaag’.
In dit vrij omvangrijk essay (85 blz.) schetst Bert Verminnen ons een overzichtelijk panorama van onze moderne toneelschrijfkunst. Op een overtuigende wijze brengt hij de bevestiging van het peil en de omvang van onze dramatische letterkunde.
De studie van Bert Verminnen omvat 16 hoofdstukken: over de akteur, de opvattingen en het werk van Herman Teirlinck, het oeuvre van Hugo Claus, eksperiment en engagement, zwerven in de regen, het toneelbeeld van Jan Christiaens, van werkelijkheid naar droom, konflikt tussen godsdienst en politiek, komedies in een Vlaams salon, de vrijheid als hoofdtema bij Herwig Hensen, de psychologische drama's van Jozef Van Hoeck, eenakters en nieuwe toneelteksten, gesprek met een poppenspeler, het jeugdtoneel, aantekeningen over luisterspel, t.v.-spel en scenario en tenslotte nota's over vroeger en nu, vertalingen, kabaret en toneelkritiek.
Bij vele van deze hoofdstukken betreur ik de bondigheid en meteen het gebrek aan diepgang bij het bespreken van stukken en schrijvers, maar als poging om een syntese op te stellen van het wel en het wee in onze toneelwereld vind ik het werk van Verminnen ten zeerste geslaagd. Het biedt een betrouwbare basis voor verdere studie en wetenschappelijke behandeling. Bert Verminnen heeft eigenlijk niets meer beoogd. Hij wou veeleer dokumentair en suggererend zijn dan kritisch, veeleer een voorstelling en een benadering geven dan grondig ontleden. Persoonlijk vind ik de opzet van de auteur uiterst lovenswaardig en ik ben gelukkig dat hij op dit gebied een poging heeft ondernomen. Wij zijn immers ontzettend arm aan studies over ons toneelleven.
Samen met het Teaterjaarboek is deze publikatie een verheugende aanwinst en, naar ik hoop, ook een aansporing voor onze kritici en essayisten om het werk van Verminnen aan te vullen.
Rik Lanckrock