| |
| |
| |
De historische grenzen tussen Sleeswijk en Holstein.
Grenzen tussen 1864 en 1920
Genzen van 1920.
| |
| |
| |
de deense minderheid in duitsland
josef kempen ● bad-godesberg
Historische gegevens.
In het hoge noorden van de Westduitse Bondsrepubliek, in de deelstaat Sleeswijk-Holstein, behoort een deel van de bevolking tot de Deense, en een ander deel tot de Friese groep. Tegenover de Deensgezinde groep op Duits gebied staat een Duitsgezinde op Deense bodem.
Meer dan duizend jaar lang, tot 1864, gold de Eider als landsgrens tussen Denemarken en Duitsland. Vanaf de 14e eeuw al had Sleeswijk bestuurlijke relaties met Holstein, en door het verdrag van Ribe (1460) werd Sleeswijk-Holstein een bestuurlijke eenheid, ‘up ewich ungedelt’. Maar eerst in 1864 werd Sleeswijk, nadat Denemarken de oorlog tegen Pruisen en Oostenrijk verloren had, losgekoppeld: Sleeswijk ging een deel van Pruisen vormen, samen met Holstein en Lauenburg; dit ondanks de toenmalige Deense meerderheid in Flensburg en een aantal gemeenten in Midden-Sleeswijk. Er kwamen scherpe maatregelen van het Pruisisch bewind tegen de Deensgezinden, maar het blad van deze laatsten, ‘Flensborg Avis’, en hun verenigingen bleven bestaan.
Na de wereldoorlog werd in dit grensgebied de grens vastgelegd in overeenstemming met het zelfbeschikkingsrecht van de volkeren. In feite was dit slechts een late erkenning van artikel 5 van het vredesverdrag van Praag, uit de 19e eeuw, dat bepaalde dat Noord-Sleeswijk opnieuw Deens moest worden, indien het de wens daartoe door vrije verkiezingen te kennen gaf. Er werd in Noord-Sleeswijk gestemd als globaal gebied, in Midden-Sleeswijk in elke gemeente afzonderlijk. De verkiezingen in de eerstgenoemde zone (10-2-1920) gaven een meerderheid van 75.000 voor Denemarken, tegenover 25.000 voor Duitsland. In de tweede zone stemden 52.000 kiezers voor Duitsland, 13.000 voor Denemarken. Daarop werd zone 1 op 15 juni 1920 weer Deens. De ekonomische krisis in de jaren die volgden en zelfs het uiterlijk sukses van het Nazirijk van de jaren dertig konden dit proces niet meer tegenhouden. Noord-Sleeswijk werd in ieder opzicht opnieuw Deens, de Duitse bevolkingsgroep behield niet meer dan 15,9% der stemmen, en dit zelfs in april 1939, toen het Derde Rijk op het hoogtepunt van zijn macht gekomen was. In 1945 legde deze Duitse minderheid tegenover de Deense staat een verklaring van loyaliteit af, op basis van de grens van 1920. Tans omvat ze nog nauwelijks meer dan 10% van de bevolking.
In 1923 hadden de Deense verenigingen van Duits Sleeswijk meer dan 10.000 leden en de Deense bladen van Zuid-Sleeswijk zowat 15.000 abonnees - 28% der inwoners van Flensburg hadden immers voor Denemarken gestemd. Daar werden in 1920 ook Deense scholen toegelaten. In 1926 ook in Midden-Sleeswijk, in 1928 in het zuidelijkste deel van Sleeswijk. In 1936 waren er 10 van zulke scholen, met 900 kinderen.
Met het opkomen van het nationaalsocialisme in 1933 werd het Deens-Friese Verbond verboden en voor het grensland begon een zware tijd. Deze was ook in 1945 nog niet ten einde, toen het gebied met Oostduitse vluchtelingen overspoeld werd. Bovendien weigerde de Engelse bezetter, tot 1948, politieke gelijkberechtiging aan de na de oorlog sterk aangegroeide Deensgezinden in Zuid-Sleeswijk.
Hun ‘Schleswigscher Verein’ telde begin 1946 al 11.800 leden. De vereniging werd in 1946 omgedoopt tot ‘Sydslesvigsk Forening’ (Zuidsleeswijkse vereniging), de overkoepelende organizatie van een groot aantal aparte kulturele verenigingen. Samen met de
| |
| |
De huidige staatsgrens tussen Denemarken en Duitsland. Gestreepte gebied vooral Deenstalig binnen de Duitse staatsgrenzen.
Kaart op blz. 193 van ‘Geschichte des schleswigschen Grenzlandes’ door Dr. Troels Fink. (1958)
| |
| |
‘Foriining for nationale Frashe’, de vereniging der nationale Friezen, telde zij op 1-1-1948 in elk geval 74.700 leden. Dit getal slonk tot 26.158 op 1-1-1966.
De politieke spreekbuis der Denen is de ‘Südschleswigsche Wählerverband’ (S.S.W.), die sedert 1948 een erkende politieke partij is. Deze behaalde bij de Landstagverkiezingen in 1947 ongeveer 99.000 stemmen in Zuid-Sleeswijk; bij de Kreistagsverkiezingen in 1966 nog 24.578. Procentsgewijze uitgedrukt vertegenwoordigde de Deense groep in Zuid-Sleeswijk in 1947 nog 33%, in 1966 nog slechts 10,1% van het totaal aantal stemmen, die echter niet uitsluitend van inheemsen komen. In de Duitse Bundestag resulteerde dit van 1949 tot 1953 in één Deense zetel; in de Landtag te Kiel, voor Sleeswijk-Holstein, daalde hun aantal van 4-6 tot 1 zetel, die echter niet onderworpen is aan de procentsklausule van de Duitse politieke partijen. In de Flensburgse gemeenteraad van na de oorlog bestond er tot 1951 - ondanks de talrijke stemmen van vluchtelingen uit het oosten - een Deense meerderheid. De huidige verhouding is 10 Deense tegenover 29 Duitse raadsleden. In de zeven Zuidsleeswijkse Kreistagen zetelen tans 14 Denen tegenover 142 Duitsers, en in de Zuidsleeswijkse gemeenteraden was de S.S.W. nog met 169 zetels vertegenwoordigd, waarvan alleen al 59 in de Landkreis Flensburg. De samenwerking en de verhouding tussen beide bevolkingsgroepen is goed. Maar dit is niet altijd zo geweest.
Zo waren de rechtse regeringen van Kiel sedert 1950 nationalistisch ingesteld, wat tot talrijke processen leidde; vaak werd de machtiging tot de aankoop van bouwgrond voor scholen geweigerd, kinderen in Duitse scholen geloodst, Deensgezinde ambtenaren kregen ontslag, de publieke toelagen voor Deense vrije scholen werden in 1954 met terugwerkende kracht verminderd van 80 tot 50%, en in de verkiezingen voor de Landstag van Sleeswijk-Holstein sneed men via de 5%-klausule voor jaren de 42.000 S.S.W.-stemmen af van parlementaire vertegenwoordiging, - terwijl de 9.700 Duitse stemmen in Noord-Sleeswijk in het demokratische Denemarken wél vertegenwoordigd waren.
Daarbij bestond er sedert 1949 een overeenkomst van de ‘Sydslesvigsk Forening’ met de Landsregierung in Kiel - de z.g. ‘Kieler Erklärung’ - die aan de basis lag van een Deens-Duitse verzoeningskommissie, ter vrijwaring van de demokratische rechten van de minderheid. Op deze ‘Kieler Erklärung’ volgde op 6-7-1955 de ‘Bonner Erklärung’ van de Bundestag, als gevolg van direkte onderhandelingen tussen Dr. Adenauer en de Deense minister H.C. Hansen. Alleen over de rechten van de Friese bevolking wordt daarin niet gerept. De ‘Bonner Erklärung’ vulde daarmee de ‘Kieler Erklärung’ aan. Daarna viel ook de kiesklausule van 5% voor de partijen weg, de toelagen voor de Deense scholen werden opnieuw verhoogd en de ingetreden ontspanning leidde langzaam tot een politiek van verstandhouding en goede samenwerking. Aan de Duits-Deense kontaktkommissie in Kopenhagen, met de Deense minister als voorzitter, beantwoordt in Bonn een kontaktkommissie voor de Sleeswijker Denen (drie vertegenwoordigers van de Denen, en vertegenwoordigers van de drie frakties in de Bundestag: twee voor de C.D.U., twee voor de S.P.D., twee voor de F.D.P.) onder voorzitterschap van de Duitse minister van Binnenlandse Zaken.
| |
Kulturele gegevens.
De Deense pers in Zuid-Sleeswijk bestaat uit de sedert 1869 bestaande ‘Flensborg Avis’ en de sedert 1948 toegelaten, Duitstalige ‘Südschleswigsche Heimatzeitung’. Daarbij verschijnt voor de leden van de ‘Sydlesvigsk Forening’ het tweemaandelijks tijdschrift ‘Forposten’. De talrijke Deense scholen zorgen ervoor dat de jongeren niet - zoals in andere minderheidsgebieden in Europa - als analfabeten tegenover de eigen moedertaal opgroeien. Tegenover de 9 naoorlogse Deense scholen met 437 kinderen, in 1945, bestonden midden 1965 reeds 74 scholen (waaronder sedert 1948 een gymnasium en 3 middelbare scholen) met meer dan 4.000 scholieren en 307 leerkrachten. Het hoogste aantal scholieren - meer dan 14.000 scholieren in 1948, het jaar van de muntherziening na de ontzettende oorlogs- en hongerjaren - werd niet opnieuw bereikt, maar toch steeg hun aantal in de laatste 7-8 jaar met ruim 400 per jaar. Bovendien bestaat in Jarplund een volkshogeschool. Na de ‘Bonner Erklärung’ werden de eindeksamens van de Deense scholen gehomologeerd. Bijzonder belangrijk voor elke taalminderheid zijn de eigen kleuterscholen. Uit de 6 Deense bewaarscholen in 1946, met 180 kinderen, groeiden tot begin 1965 in totaal 45 kleuterscholen, met 85 onderwijzeressen voor 1489 kinderen.
Op kerkelijk gebied nam het aantal Deense zieleherders toe van 3 in de tijd vóór 1945 tot
| |
| |
De Deense biblioteek te Flensburg (Duitsland).
| |
| |
24, met erediensten op 96 verschillende plaatsen. Daar voornamelijk het probleem van het gebruik der kerken met de Schleswig-Holsteinische Landeskirche niet bevredigend opgelost kon worden, werd in 1960 een eigen ‘Dänische Kirche in Südschleswig’ opgericht, met 48 gemeenten en ongeveer 5.000 ingeschreven leden. Deze cijfers groeiden aan tot 58 gemeenten met ca. 5.700 leden in 1966.
Tot het ‘Dänische Jugendverband Südschleswigs’ behoren 84 verenigingen, met meer dan 8.000 leden, en het beschikt over 13 jeugd- en vrijetijdstehuizen. Tot het ekonomisch verbond behoren 7 aparte verenigingen, met 6 konsulenten. Daarnaast kan men ook nog de verenigingen van de ambachtslui en de vrouwen vermelden. Van deze laatste alleen al bestaan er 64.
De Deense centrale biblioteek is in Flensburg gevestigd, en verder zijn er biblioteken in Sleeswijk en Husum. Flensburg zelf heeft nog twee filialen, en één filiaal in het Deense Altersheim. Elf bibliotekarissen werken op de 75 plaatsen in het gebied waar boeken geleend kunnen worden. Het boekenbezit bedraagt zowat 138.000 stuks, waarvan een goede 50.000 voor kinderen. In het seizoen 1965-'66 werden 154.661 boeken uitgeleend, waarvan 91.821 aan kinderen.
Daarnaast zijn er Deense padvindersgroepen, volksdansgroepen, een studentenbond, 7 volkskoren, een arbeidersvereniging met 7 vertakkingen, 2 kredietinstellingen en een Deense bank, de Union-Bank. Verder bestaat er nog een Deense doe-het-zelf-bouwvereniging, een kunstverbond, een vereniging voor de handel, (sedert 1834) een burgervereniging, een uit de Middeleeuwen stammende ‘Sankt-Knuds-Gilde’, en de Deense gezondheidsdienst voor Zuid-Sleeswijk, met 3 artsen, 31 zieken- en gemeentezusters.
Van een levendig Deens toneel- en muziekleven getuigen de cijfers voor het seizoen 1965-'66:
67 toneelopvoeringen |
met 14.620 bezoekers |
12 koncerten |
met 2.210 bezoekers |
5 kamerkoncerten |
met 405 bezoekers |
12 schoolkoncerten |
met 2.560 bezoekers |
_____ |
_____ |
96 manifestaties |
met 19.796 bezoekers |
Daarbij komen nog lezingen met of zonder lichtbeelden, orkest- en koorbezoeken, balletvoorstellingen, optreden van solozangers, amateurtoneel enz. De ‘Sydslesvigsk Forening’ organizeert doorlopend in haar circa 200 distrikten en afdelingen vergaderingen van verschillende aard voor haar leden. Alleen in het seizoen 1965-'66 werden 909 vergaderingen gehouden met meer dan 52.000 deelnemers, en bovendien vonden er nog een reeks minder belangrijke verwezenlijkingen plaats.
Voor de tweede wereldoorlog waren er ieder jaar in Flensburg jaarvergaderingen waarop tot 7.000 deelnemers aanwezig waren. Na de oorlog werd deze traditie in verschillende steden voortgezet, zoals in juni 1966, met 38 avonden voor 5.645 deelnemers en 3 openluchtvergaderingen met 13.200 deelnemers. Voor 1967 vermeldt ‘Forposten’ (sept. 1967) zelfs 15.825 deelnemers. Dit zijn allemaal getallen die stof tot nadenken geven en zonder historische, levendige affiniteit met de Deense kultuur niet verklaarbaar zouden zijn.
Deze affiniteit is zonder twijfel een werkelijkheid en was in de noodtoestand na 1945 - primum vivere - nog meer uitgesproken, toen het plots sterk aangroeiende getal Deensgezinden hen de naam ‘Spekdenen’ bezorgde, zodat het latere inkrimpen der Deense minderheid ten dele beslist samenhangt met deze materiële (en doorgaans begrijpelijke) drang tot overleven. Niettemin blijven duizenden ook vandaag nog trouw aan de Deense volksaard. En over hen gaat het hier in de eerste plaats.
| |
Duits-Deense symbiose.
Dat Sleeswijk oorspronkelijk tot het Deense volks- en taalgebied behoorde, wordt ook wetenschappelijk niet betwijfeld. De zuidergrens van de bijeenhorende noordse bebouwing (dorp- en streeknamen) loopt ongeveer ten zuiden van Eckernforde over Friedrichstadt tot aan de monding van de Eider. Dit is meteen de grens van het Nedersaksische taalgebied van Holstein met het oorspronkelijk Deens en Fries taalgebied. De door Friezen
| |
| |
Kaart op bladzijde 147 van ‘Geschichte des schleswigschen Grenzlandes’ door Troels Fink. (1958)
| |
| |
bewoonde kuststrook strekt zich uit langs de Noordzee van de Deense grens in het noorden tot aan de Eider in het zuiden. Ten zuiden van deze strook ligt het Nedersaksische Dithmarschen. Omstreeks 1800 werd nog tot aan de Schlei, tot aan de steden Sleeswijk en Husum Deens, resp. Fries gesproken. Het Deens is nu nog in gebruik als omgangstaal in de gemeenten aan beide kanten van de Duits-Deense grens en in totaal 50.000 Zuidsleeswijkers beheersen het, terwijl het Fries op de eilanden en aan de kust sterk terugliep; nu kan men nauwelijks nog op 10.000 Friesssprekenden wijzen. Dat is t.o.v. de 566.354 inwoners van Zuid-Sleeswijk (1965) - op 5.145 km2 - uiterst weinig. Tot deze Zuidsleeswijkers behoren bijna 130.000 Oostduitse vluchtelingen, die in de jaren na de oorlog een belangrijk element vormden in de geforceerde ontwikkeling naar het Hoogduits toe, en dus naar de denationalisering. Zeker is dat de Friezen door de jarenlange inzijpeling van vluchtelingen in de kern getroffen werden; en zo betaalt een oud volk voor onze ogen een door Duitsland verloren oorlog met de ondergang van zijn eigen aard en zijn taalkundige zelfstandigheid.
Maar laten we naar de Denen terugkeren. Het zou eenzijdig en lichtvaardig zijn in het raam van dit vereenvoudigd overzicht niet te wijzen op een andere, historische realiteit: de Duitse trek naar het noorden, waardoor Holsteinse edelen reeds ‘omstreeks 1460 de meeste bezittingen in Zuid- en Midden-Sleeswijk in handen hadden’. Ook was de invloed van de machtige Hansa met haar Nederduitse omgangstaal niet spoorloos aan Denemarken voorbijgegaan. Het vormen van een Duitse bovenlaag in Sleeswijk, te midden van een overwegend Platdeens sprekende, landelijke bevolking had in zekere mate een gemengd gebied in het leven geroepen. Bovendien wedijverden Nederduits, Hoogduits, Platdeens en Hoogdeens, naast het Fries, met elkaar. En vergeten we Friedrichstadt met gedeelten van het eiland Nordstrand niet, die (tot in de 19e eeuw) het Nederlands als kerktaal hadden. Zoals in andere minderheidsgebieden was de oorspronkelijke afwijking tussen de taal van het volk, van de school, van de ambtenaren en ook van de kerk, nadelig voor de bevolking. Hier ook kende men, zoals in andere grens- en menggebieden, de groeiende tweetaligheid ten gunste van de toen politiek sterkste, als overgang naar de eentaligheid van de overwinnaar, met de gebruikelijke simptomen van geestelijke onmacht als gevolg van de zogenaamde tweetaligheid, die naar buiten geen littekens achterliet, maar die een kultureel niemandsland doorheen de generaties veroorzaakte en haar naweeën tot in onze tijd deed voelen.
Waar in dezelfde familie meerdere talen gebruikt werden, betekende de taal meteen een generatie- en nationaliteitsprobleem, om van het sociaal-kultureel aspekt nog niet te gewagen. Zoals het in Opper-Silezië van Slavische namen wemelde, en aan de Beneden-Rijn van Nederlandse, zo waren de Zuidsleeswijkse overwegend van Deense herkomst. Maar dit feit, en zelfs hun gedeeltelijk Platdeense taal, kon bij het referendum hun Duitse gezindheid niet aantasten. Vice versa hadden twee generaties Duitse overheersers Noord-Sleeswijk niet kunnen verduitsen. Zo kwam men dan in 1920 tot de ‘gezindheidsgrens’, die op enkele grensgemeenten met Duitse meerderheid na - maar naar afstamming gemeten met een Duitse minderheid - als de juiste oplossing aanvaard werd. Daarbij had Denemarken met de hulp van de overwinnaars toen beslist wel grotere toegevingen kunnen verkrijgen; in andere Duitstalige grensgebieden was dat toch ook zonder referendum gebeurd.
Met het referendum van 1920 stemde het noorden voor Denemarken, en Duitsland moest dit gebied prijsgeven terwijl Denemarken moest ervaren dat historische aanspraken niet volstonden om Zuid-Sleeswijk voor de Deense zaak te winnen. Beide staten stonden dus voor een kompromis, dat zijn zwaarste beproeving te verduren kreeg onder het Derde Rijk: ‘De eenzijdige beklemtoning van de gezindheid is een onnatuurlijke en immorele overschatting van de rechten van de enkeling, zegt het nationaalsocialisme; de enkeling heeft geen rechten tegenover het geheel, het volk, en elke enkeling is door zijn afstamming, zijn “bloed”, van nature met een bepaald volk verbonden, of hij dat wenst of niet...’ (p. 13, Claus Eskildsen.)
Gelukkig (!) voor het Duitse rijk stond men in Denemarken niet op een strikte toepassing van de bloed- en bodemteorie, want als de Denen zulke opvattingen hadden gekoesterd, dan had de grens beslist nog verder naar het zuiden verschoven kunnen worden, tot aan de Schlei-Dannewerklijn.
Aan beide kanten werden fouten gemaakt, tot het kon komen tot de huidige, vreedzame wedijver tussen beide kulturen aan de twee kanten van de grens, en dit in het teken van de wettelijke en praktische gelijkberechtiging. Slechts in de verkiezingstijd slaan de golven
| |
| |
Kaart op bladzijde 114 van ‘Sonderjyllands Historie’ door Chr. Stenz (1958).
⛋ Duitse scholen in Denemarken (1958). - ● Deense scholen in Duitsland (1957).
| |
| |
tegenwoordig hoger op dan normaal, en de ‘Südschleswigsche Wählerverein’ richt zich daarbij tot alle burgers van zijn bondsstaat, die met de rug tegen de muur moet leven, d.i. in de dode, vergeten hoek van de Euromarkt. Zo noemt deze S.S.W. Sleeswijk-Holstein ‘het ekonomische dode spoor van de Bondsrepubliek’ en ze toont dit aan door de ekonomische gegevens te vergelijken met die van andere deelstaten. Nog altijd voert Sleeswijk-Holstein tweemaal zoveel goederen uit naar het noorden als naar het zuiden. Deze deelstaat verkreeg weliswaar in het raam van het ‘militaire absolutisme’ militaire luchthavens, kazernen en munitiedepots, maar de echte en altijd aktuele vijand, de ‘Blanke Hans’ zoals de zee daar genoemd wordt, kan wegens onvoldoende beveiliging van de kust nog altijd toeslaan, zoals hij in de Hamburgse overstromingsrampen nog bewees.
Tot op heden is er geen ombudsman naar Skandinavisch model, die de burger op zoek naar recht bijstaat tegen de almachtige bureau- en juristokratie. De geplande ‘Notstandsverfassung’ speelt echter een rol: de naoorlogse grondwet van de Bondsrepubliek werd al twaalfmaal gewijzigd, waardoor de rechten van de burgers twaalfmaal beknot werden. Omwille van de noodtoestandswetten werden ze door circa 80 bijkomende veranderingen nog verder wezenlijk beperkt. De Deense grondwet daarentegen is 100 jaar ouder, werd slechts viermaal gewijzigd en dat om de rechten der burgers uit te breiden. Op talrijke gebieden zijn de kleinere buren van Duitsland toonaangevend. Men zou veel van hen kunnen leren, hoe zwaar deze bekentenis ook moge vallen, en hoe lang men op nationalistische gronden juist in de grensgebieden ook geweigerd heeft dit te erkennen. De in het noorden sedert 1840 heftiger geworden kulturele strijd, met zijn voortdurend golvende beweging, had deze tendens alleen maar versterkt en ook in dit grensgebied tenslotte de stelling bewaarheid dat zonder taalvrede geen vrede onder de volkeren kan bestaan.
Troels Fink, hoogleraar aan de universiteit van Aarhus, besluit zijn in het Duits vertaalde ‘Geschichte der schleswigschen Grenzlandes’ (Kopenhagen, 1950) - waarin alle verdere details te vinden zijn - met de verzoenende woorden:
‘Met de Duitse en de Deense verklaring over de minderheden uit het jaar 1955 is het bewogen naoorlogse hoofdstuk in de geschiedenis van het Sleeswijkse grensgebied tot een zeker einde gebracht. Het is nog te vroeg om de periode 1945-'55 historisch te beoordelen; er kan nochtans vastgesteld worden dat in de laatste jaren een duidelijke ontspanning in het grensgebied intrad.
De geschiedenis van het Sleeswijkse grensland is sedert meer dan 1.000 jaar gekenmerkt door harde strijd in de meest verscheiden verhoudingen. Tussen Deens en Duits ging het dikwijls hard tegen hard, en tegenstellingen zijn er nog en zullen er wel altijd zijn. Het is echter een grote reden tot tevredenheid deze geschiedenis van het Sleeswijkse grensgebied te kunnen besluiten in het teken van de vrede en van de toenemende verstandhouding.’ (p. 340-341).
Bibliografie:
Claus Eskildsen, Die Schleswigsche Grenzfrage, Kopenhagen, 1939.
H.P. Clausen, Südschleswig, ein europaïsches Problem, Kopenhagen, 1951.
E.S. Hansen, Kurier der Heimat, Bielefeld, 1955.
E.S. Hansen, Disteln am Wege, Bielefeld, 1957.
L. Ingvorsen, Fortällinger af Sonderjyllands historie, Gyldendal, 1960.
Bovendien dokumentatie van het ‘Dansk Generalsekretariat’ te Flensburg. |
|