vermenigvuldigen. De beste en de meest apolitieke politiek is daarbij ongetwijfeld de aandacht en de steun die wij verlenen aan de buitenlandse, dus ook aan de Zuidafrikaanse universititen die de studie van onze taal, onze literatuur en onze beschavingsgeschiedenis op hun programma hebben staan en die de veiligste waarborg bieden voor de uitstraling van onze kultuur in de wereld. En als een volwaardige tegenhanger hiervan zou het moederland (Nederland en België) voor een betere vertegenwoordiging van de Zuidafrikaanse taal- en letterkunde aan onze universiteiten dienen te zorgen. Het mag in dit verband wel een te betreuren toestand worden genoemd dat bv. geen enkele Belgische universiteit in of zelfs buiten het kader van haar neerlandistische instituten een fakultatieve of vrije kursus in de Zuidafrikaanse taal- en letterkunde op haar programma heeft. Onze jonge neerlandisten kunnen gemakkelijk tot de doctorsgraad opklimmen zonder ook maar één enkele Zuidafrikaanse auteur te hebben leren kennen. Telkens wanneer wij nogal gemakkelijk, en soms wel eens terecht, de steen werpen naar Duitse en andere buitenlandse centra voor germanistiek, voor de onverschilligheid of de onwetendheid die er met betrekking tot het Nederlands blijkt te bestaan, dan mogen we ook daaraan wel eens denken.
We hebben in september ten zeerste de afwezigheid betreurd van onze kollega's uit Oost-Europa, temeer daar er precies in de jongste tijd met enkelen van hen een levendig kontakt was ontstaan en de Werkkommissie in velerlei opzichten voor hen bemiddelend heeft kunnen optreden. Wij kunnen alleen maar de eerlijke hoop uitspreken dat de visumperikelen, voortvloeiend uit de politieke verhoudingen tussen Oost en West, in de toekomst en zo mogelijk reeds bij het in 1970 in België te houden vierde Colloquium, in die mate zullen zijn opgelost dat wij dan rond de konferentietafel aan onze kollega's uit de Deutsche Demokratische Republik, Polen en de Sovjet-Unie het welkom kunnen toesturen dat wij sedert 1961 voor hen in petto houden.
Voor dit Colloquium hebben wij, geloof ik, een gelukkige formule gevonden door een centraal tema te kiezen voor de lezingen en wel dat tema waarnaar de belangstelling van buitenlandse beoefenaren van ons vak die slechts éénmaal in de drie jaren in het moederland vergaderen, als het ware vanzelf moet uitgaan, nl.: de stand van de neerlandistiek als vak van wetenschap. Wij hebben voor subdisciplines als de lexikografie, het historisch taalonderzoek, de synkronische taalstudie, de medievistiek, de moderne literatuurgeschiedenis, beroep kunnen doen op met naam en faam bekende specialisten die telkens in een grondig, eerlijk en soms zelfs onverbiddelijk gewetensonderzoek, de grote realisaties hebben belicht maar tevens op de tekorten hebben gewezen, vooral dan die tekorten die er de oorzaak van zijn dat ons vak in het buitenland nog niet beoefend wordt op de wijze waarop het ingevolge zijn naar zuiver wetenschappelijke maatstaven gemeten waarde, recht heeft. Dit duidelijk en onverbloemd door gezaghebbende stemmen te hebben laten uitspreken, beschouw ik als een van de belangrijkste positieve aspekten van dit Colloquium. Het wachten is tans op het verslagboek waarin al deze stemmen zullen worden vastgelegd en waarvan de taak zal zijn in een grotere resonantieruimte dan binnen de fraai geskulpteerde wanden van de Indische Zaal mogelijk was, een konfrontatie tot stand te brengen met allen die aan de neerlandistiek werken. Wij hopen dat zij in dit verslag een richtlijn zullen vinden voor de toekomstige ontwikkeling van ons vak.
Ter gelegenheid van onze samenkomst heeft de Werkkommissie twee andere, haar bij vorige Colloquia opgelegde taken, als afgewerkte projekten ter tafel kunnen leggen. Het eerste is een tweeledige brosjure gewijd aan de historische positie van het Nederlands en de misvattingen omtrent onze taal in de buitenwereld, alsook aan de studie van het Nederlands aan buitenlandse universiteiten, verzorgd resp. door Prof. Dr. K. Heeroma en ondergetekende. Beide stukken zijn in Duitse, Engelse, Franse en Spaanse vertaling verschenen in het Bulletin van de Netherlands Universities Foundation for International Cooperation (NUFFIC) en zullen binnenkort als afzonderlijke brosjure worden gestuurd aan al de instituten voor germanistiek aan universiteiten in en buiten Europa. Wij hopen op die manier voor het Nederlands als universitair vak belangstelling te wekken bij diegenen tot wier bevoegdheid het in het algemeen behoort, erover te beslissen of het Nederlands al dan niet op het curriculum van een universiteit zal worden geplaatst, ofwel, zo het er al aanwezig is, wat er kan worden gedaan om het een effektiever werkingsmogelijkheid en een betere status te bezorgen.
Een tweede taak van de Werkkommissie, haar bij het Eerste Colloquium opgedragen en bij dit Derde Colloquium voltooid, betreft het bio-bibliografisch werk De Nederlandistiek in het Buitenland. Het universitair onderwijs in de Nederlandse taal- en letterkunde, cultuur- en politieke geschiedenis buiten Nederland en België. Dit 243 bladzijden tellende boek,