nog eens: nederlands of nederfrankisch?
De aanleiding tot deze bijdrage vormt het feit, dat sommige germanisten de neiging hebben om het Nederlands alleen maar te zien binnen het kader van de zuivere germanistiek, zijn ontwikkeling tot zelfstandige taal toeschrijven aan politieke toevallige omstandigheden in de 17e eeuw, en voorts ook de direkte voorloper van het Nederlands, het Oudnederlands, onder de naam Oudnederfrankisch te uitdrukkelijk rangschikken in de reeks van de Oudduitse dialekten. Zakelijke redenen als taalverwantschap en gebrek aan schriftelijke overlevering zullen daar ongetwijfeld toe hebben bijgedragen. Het gevolg was, dat men veel te lang de serieuze beoefening van een zelfstandige, wetenschappelijke Neerlandistiek in Duitsland uitstelde.
Na de tot nu toe genoemde negatieve stemmen, volgt hieronder evenwel een positieve, te beluisteren in de ‘Mittelniederländische Grammatik mit Lesestücken und Glossar’ van Dr. Johannes Franck (2. Aufl.), Leipzig 1910 (!).
Uit de inleiding: bij de summiere indeling van het Duits in Hoog- en Nederduits wordt onder laatstgenoemde ook dikwijls het Nederlands begrepen. Ook bij een meer gespecialiseerde, in de wetenschap algemeen aanvaarde schematisering treedt het Nederlands in een zeer nauwe relatie met het Duits, doordat men onder Nederfrankisch tevens de dialekten die in het noordelijk deel van de Rijnprovincie, ten noorden van Aken en Neuss worden gesproken en het hele Nederlands verstaat.
Deze indeling is gerechtvaardigd, maar er blijkt toch uit, dat het met het oog op de juistheid altijd enigszins riskant is, om binnen grotere taalgebieden scherpe grenzen te trekken. Want aan de andere kant moet men het Nederlands als een aparte, scherp van het Duits gescheiden taal beschouwen. Het voldoet aan alle voorwaarden hiervoor. Reeds in de Middeleeuwen werd ze gebruikt voor een omvangrijke en juist van Duitsland gescheiden literatuur, momenteel vormt ze zelfs de xolvn voor twee talen, namelijk voor die van het Koninkrijk der Nederlanden en van België, en heeft ze zich als literatuurtaal sterk ontwikkeld met betrekking tot zijn rijkdom aan inhoud en hanteerbaarheid. Het zou onrechtvaardig zijn, op grond van de betrekkelijk grote overeenkomst met het Duits, te willen betwisten, dat ze het karakter van een zelfstandige taal bezit. Nog minder vormt hiervoor een rechtvaardiging het feit, dat de Nederlandse dichters in de Middeleeuwen hun taal niet, altans wat de naam betreft, van de Duitse onderscheiden, maar deze eveneens ‘Diets’ noemen, waarvan ‘Duutsch’ alleen dialektisch verschilt (par. 73), want Duits betekent oorspronkelijk alleen ‘van het volk’, dit in tegenstelling tot het Latijn.
Het onderbrengen van het Nederlands vooronderstelt, dat de bewoners van de streken waarin die taal gesproken wordt in hoofdzaak Franken zijn. De naam ‘Franken’ treffen we echter pas relatief laat aan en men rekent er de meest uiteenlopende stammen toe, die voor een deel misschien van tamelijk verschillende herkomst waren. Men zal evenwel nauwelijks kunnen vaststellen, of de taal van zo'n stam zich op een gegeven ogenblik in sterke mate heeft losgemaakt van de rest. In elk geval geven de politieke omstandigheden en ook de taal, voor zover we deze kunnen achterhalen, ons het recht, uit te gaan van de Franken als een eenheid. Zonder twijfel behoorde het grootste deel van de bewoners van de Nederlandse provinciën ertoe. Maar zij en hun taal hebben zich sterk met andere elementen vermengd, hoofdzakelijk met Friese en Saksische in het noorden en oosten. De Friese inslag moet zich ver naar het zuiden en zuidwesten hebben uitgestrekt, en daarnaast komen, voornamelijk in West-Vlaanderen, bestanddelen in de taal voor, die men Inqvaeoons in ruimere zin kan noemen, en die blijkbaar verwant zijn aan de taal van de Angelsaksen in Engeland, en in het biezonder aan het Keltisch.
De bij andere Germaanse dialekten gebruikelijke drievoudige chronologische indeling, bv. in Oud-, Middel- en Nieuwhoogduits, is bij het Nederlands niet helemaal door te voeren, in zoverre dat het bestaan van éen Oudnederlands door taalresten niet voldoende bewezen is. Pas een Middelnederlandse taal kennen we d.m.v. de literatuur, en ook dit pas minstens 100 jaar later dan men de Middelhoogduitse periode laat aanvangen. De periode van het Middelnederlands rekenen we tot circa 1500, dan nemen we een overgangstijd aan tot ongeveer het einde van de 16e eeuw, en vanaf die tijd spreken we van Nieuwnederlands.
Als we het Middelnederlands en Middelhoogduits enerzijds, het Nieuwnederlands en Nieuwhoogduits anderzijds met elkaar vergelijken, dan is de mate van overeenkomst niet dezelfde. Globaal mag men zeggen, dat het Nieuwnederlands nauwer verwant is aan het Nieuwhoogduits als het Middelnederlands aan het Middelhoogduits. De redenen voor dit eigenlijk onverwachte feit zijn ons niet onbekend. In de eerste plaats heeft het Middelnederlands reeds enige belangrijke fasen in de taalontwikkeling doorgemaakt, die in het Middelhoogduits nog niet zijn aangevangen, maar zich in het Nieuwhoogduits wel hebben voltrokken. Ten tweede hebben invloeden van buitenaf meegewerkt om de nieuwere Nederlandse taal meer aan het Duits aan te passen, namelijk het regeren van een Duits vorstenpaar in het graafschap Holland, van het midden van de 14e eeuw tot en met het midden van de 15e eeuw, waardoor vele Duitse elementen binnenslopen - de literaire taal van die tijd blijkt sterk door de Duitsers beïnvloed - en een veelal parallelle kulturele ontwikkeling in beide landen, en vooral de Reformatie. Maar daar komt nog iets anders bij.
Binnen het Nederlands kan men vanzelfsprekend nog verschillende dialekten onderscheiden, summier ingedeeld drie, nl. het Vlaams, Brabants en Hollands. In vroeger tijden treden alleen de twee eerste in de literatuur op de voorgrond, en wat duidelijk te onderkennen is, men erkent een schrijftaal, die zich uit elementen van beide dialekten, hoewel vnl. Vlaamse (W.-VI.), gevormd schijnt te hebben...
Maar in de loop van de tijd komen ook de noordoostelijke dialekten in de schrijftaal voor. In de tweede helft van de 14e eeuw treffen we talrijke handschrfiten van oudere werken aan, waarin Hollandse schrijvers elementen van een nieuw dialekt brengen. Dan worden ook zelfstandige werken in dit dialekt geschreven, en in de loop van de tijd neemt het Hollands, onder invloed van politieke omstandigheden, de belangrijkste plaats in in de literatuur. De tans in het Koninkrijk der Nederlanden geldende schrijftaal staat weliswaar niet los van de oudere, maar is toch helemaal doorspekt met Hollandse elementen. en wordt daarom niet ten onrechte vaak ‘Hollands’ genoemd. De zuidelijke Nederlanden zijn dichter bij de oudere taal gebleven, maar passen zich steeds meer aan. De noordoostelijke dialekten nu schijnen van oudsher grotere overeenkomst met de naburige Duitse dialekten te hebben gehad als het Vlaams en het Brabants, en juist de Duitse dialekten die grenzen aan de Nederlandse noordoostelijke hebben grote invloed gehad op de Hoogduitse schrijftaal...
J. Kempen