richting denken over zin en toekomst van de schilderkunst. Zij hebben in de maanden september en oktober 1966 een honderdtal vierkante meter in dit kasteel een nieuwe werkelijkheid gegeven. Men spreekt veel over integratie van de verschillende kunsten en velen zijn de mening toegedaan dat het schilderij, zoals wij het sinds een paar eeuwen kennen, als eenzelvige entiteit, als ‘surface plate’ van Maurice Denis, zou uitgediend hebben. Er is in nagenoeg alle landen een zoeken ontstaan naar een nieuw bestaan, een nieuwe funktie voor het schilderij. Sommigen zoeken het in direkte integratie in de nieuwe architektuur, anderen, zoals Luc Peire onlangs te Parijs, vangen het schilderij in een spiegeltotem, een soort artistieke booby-trap; nog anderen brengen reliëf in het doek, doorboren het, zoals Fontana, of zoeken naar een verhouding, een verzoening tussen schilderkunst en skulptuur. Er is in ieder geval iets aan het gebeuren. De wandschilderingen van Beervelde zijn een besliste stap in deze vernieuwende richting. Wat zien wij er: portretten, zowel van de opdrachtgever als van de vier schilders (zij het dan in schaduwbeeld); wij zien er een echte trap die wordt voortgezet, uitgebouwd in een geschilderde trap; wij zien er en stuk gang dat in trompe-l'oeil doorloopt; wij zien er twee tegenover elkaar geplaatste spiegels, waarin de beelden tot in het oneindige worden gereproduceerd; wij kijken er naar een rekonstruktie van het Lam Gods met een vibrerende duif in het midden. Echte en geschilderde deurknoppen, echte en geschilderde stopkontakten, echte en geschilderde deuren, verwarmingstoestellen, buizen, lampekappen. Wij beleven er een voortdurende wisseling tussen echt en onecht, of beter tussen echt en échter. Hier zien wij schilderijen of beschilderingen die iedereen begrijpt, waar iedereen in loopt, waar dus - en weer zijn wij hier bij een van Raveels doelstellingen - een intens kontakt mogelijk is tussen schilderij en kijker,
waar wij als het ware ‘in’ het schilderij zijn, het is boven en naast ons, het loopt voor ons uit, het werpt onze schaduwen vooruit, het haalt ons uit onszelf zodat wij in de ruimte, in de vormgeving haast medebepalend en medebepaald zijn. Dit is omgevingskunst. De eerste vorm ervan in Vlaanderen wellicht.
En zij is helemaal niet tragisch. Zij komt op ons af met een hoge lyriek, handenschuddend, knipogend, opgewekt. Waarom hebben wij af en toe aan van Ostaijen moeten denken, toen wij de eendjes zagen die op een rijtje langs een muur lopen, en bij het bekijken van de jager met de dekoratie in het knoopsgat. Het zijn gedichten die op u afkomen uit en in de muren, die in schaduwen wegschuiven; in de kinderlijke ernst van sprookjes kunnen wij nu weer geloven.
De kunst van deze vier artiesten, in de regie van Raveel, is nu geborgen in de muren van een kasteel. Men kan dit spijtig vinden, omdat ze daardoor niet toegankelijk wordt voor jan en alleman. Doch één gewoon schilderij hangt toch ook in één huis. Maar anderzijds verheugen zich velen erover dat déze kunst, die zo nieuw is en zo ingrijpend-vrolijk, zo teder-pijnigend, een plaats heeft gekregen en ongetwijfeld een pleisterplaats wordt in onze kunstgeschiedenis. Het plastisch avontuur van Beervelde is de start van een nieuw klimaat. Neen, deze kunstenaars willen beslist geen school maken, deze muurkranten zijn niet propagandistisch, maar zij willen wel een spoor trekken, om te kijken wat er ginds, aan hun horizon, aan schilderkunst nog overblijft, of niet. En zij willen weten hoe wij deze kunst dan gaan noemen. Zij zijn de nieuwe naamgevers.
De kunst van Roger Raveel heeft in Beervelde niet alleen een bekendheid, niet alleen een stimulans, doch vooral een vaste vitaliteit gekregen. Hoe hij van uit deze mijlpaal, nu weer persoonlijk, verder zal evolueren, intrigeert ons. Zijn lyrische beeldingskracht zal het halen.
Fernand Bonneure