Ons Erfdeel. Jaargang 8
(1964-1965)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |
Een ‘aanslag’ op het Nederlands?
| |
[pagina 109]
| |
Deze aktie moest louter kultureel zijn. En deze kon niet gevoerd worden via het Nederlands, daar het Nederlands, vooralsnog onwennig en vreemd klinkt in de oren van de Frans-Vlaamse volksmens. Er moest een weg gevonden worden die geleidelijk de belangstelling zou opwekken voor de taal van alle Nederlanders.
Hier lag maar één oplossing: de volkstaal!
Iedereen weet dat er de laatste tien jaar een merkbare kentering ontstaan is in Frans-Vlaanderen, in het voordeel van het Nederlands. We mogen niet vergeten dat die kentering voor een groot deel te danken is aan het ‘Volkstoneel voor Frans-Vlaanderen’ dat het aandurfde over de grens op de planken te komen met toneel en gedichten in de eigen taal. Dit op een ogenblik dat zelfs de volkstaal te zieltogen lag, en de mensen slechts weten konden dat ze Vlamingen waren dank zij de Vlaamse teksten die nog leesbaar zijn op kapellekes of herbergen, en het schrijnende ‘Défense de parler flamand’ op een schoolmuur. Bij deze opvoeringen werd de volkstaal gebruikt: het Zuid-Westvlaams. Dit was een middel, geen doel!
Die uitvoeringen noem ik de stoot die belangstelling deed ontstaan voor een verloren hoek Vlaanderen; en dit zowel ten oosten als ten westen van de grens. En dit herlevend bewustzijn bracht het Franse staatsbestuur onlangs ertoe een begin te maken met Nederlandstalig onderwijs.
Wie tegenwoordig door Frans-Vlaanderen reist, van Sint-Jans Kapel tot De Moeren, of van Boeschepe tot Morbeke, zal in welke landelijke herbergen dan ook horen spreken over het ‘stiksche’ (het toneel) waarin de mensen van ginds voor het eerst zichzelf terugvonden. Ze kennen Pitje Veugel en Suske, ‘Menschen lik wyder’ en Leontientje. En het was aanvankelijk heel opvallend hoe tal van mensen die Franssprekend de toneelzaal binnenkwamen, zichzelf geworden de zaal weer verlieten, en misschien voor het eerst sinds lange tijd weer openlijk de taal van hun moeder, het Vlaams, spraken. Gewone mensen stonden verstomd en vroegen zich af hoe zoiets mogelijk was in het Vlaams. Meer vooraanstaanden noemden die opvoeringen ‘koekebrood voor onze mensen’.
Dát was vaak de vonk die de lont aanstak voor een nieuw vuur, een vuur dat eens branden zal als men zo verstandig blijft de aktie verder louter kultureel te houden.
Zo zijn dus die dialektische gedichten en toneelstukken de weg geweest, en ze zijn het nog, waarlangs de Frans-Vlaamse volksmens in aanraking komt met zijn taalgenoten over de grens, en waardoor hij aangezet wordt om inniger deel te nemen aan het Nederlands kultuurleven.
Op deze manier werden resultaten geboekt.
Op de derde Vlaamse Kultuurdag te Ekelsbeke kwamen tientallen jonge mensen naar voren als laureaten in de Nederlandse leergangen, die nu niet enkel toegelaten zijn, maar, zoals Bisschop Dupont het in zijn pleidooi zei: ‘ten zeerste zijn aangeraden’. Daar hebben wij ‘Fransen’ Nederlands horen spreken, ja een A.B.N., waar veel West-Vlamingen iets van leren konden.
Ook andere feiten wijzen op een ontwaken. Nieuwe villa's krijgen Vlaamse namen. Op oude kapellekes verschijnt opnieuw de oorspronkelijke tekst zoals de vorige geslachten die lazen en baden, en zoals ook nu de beste onder de jongeren die lezen kunnen of zullen kunnen. Dank zij die zogenaamde aanslag op het A.B.N. werd dus heel wat bereikt.
Men kan echter eerst dán van een aanslag op het A.B.N. spreken wanneer men Nederlandse liederen in het dialekt zou willen propageren, of wanneer men (en dit is geen loutere hypotese) de leerstoel betreedt met een gebrekkig, dialektisch getint Nederlands.
Onlangs werd me op Radio Kortrijk gevraagd of de Frans-Vlamingen de gedichten uit de bundel ‘Westhoek’ verstonden. Ik heb ja geantwoord, omdat ik weet dat ze er begrepen en genoten worden.
Toen vroeg men me of ze die ook in het A.B.N. zouden begrijpen. Ik heb geantwoord: ‘nee! op enkele uitzonderingen na, niet... of beter gezegd: nog niet!’ |
|