Nederlandse taal, vertaalwoordenboeken, enz., moeten voortdurend dit kontakt helpen bewaren en verstevigen. Dat kan echter niet met sukses gebeuren vanuit het binnenland alleen. Hier vervullen de buitenlandse hoogleraren en lektoren in de Neerlandistiek dan ook een onvervangbare rol. Zij zorgen er om te beginnen voor dat er in het land waar zij het Nederlands onderwijzen, elk jaar een soms meer, soms minder bescheiden aantal jonge neerlandisten wordt afgeleverd die zelf in een of ander verband in de verspreiding van onze taal en kultuur kunnen worden ingeschakeld, als lesgevers, als vertalers of tolken of bij het wetenschappelijk onderzoek. Zij kunnen door hun eigen publikaties in de taal van het land waar zij onderwijzen, voortdurend de aandacht vestigen op de plaats van het Nederlands en de Nederlandse beschaving in de wereld, zij kunnen door allerlei relaties in en buiten hun universiteit, in een belangrijke mate ‘good will’ voor onze Lage Landen aankweken. Een Nederlandse biblioteek, lezingen en al de moderne media kunnen hen daarbij helpen.
Het spreekt evenwel vanzelf dat zij deze rol van ‘akademische ambassadeurs’ van onze landen slechts met vrucht kunnen vervullen als de omstandigheden en de arbeidsvoorwaarden voor hen zo gunstig mogelijk worden gemaakt. De band met het moederland - wat ook de nationaliteit weze van elk van deze docenten - moet reëel zijn en niet aaneengeknoopt uit een aantal wensdromen. Er moet in het moederland een apparaat zijn dat in hun behoeften voorziet. Zij moeten tevens aan hun universiteit op een zulkdanige wijze kunnen werken, dat hun onderwijs vruchten afwerpt, m.a.w. hun onderwijs moet worden ingeschakeld in het grotere geheel van de Germaanse-talenstudie en als een onderdeel daarvan worden erkend. Al deze voorwaarden kan een in een nabij of ver buitenland aangestelde, geïsoleerd werkende docent niet altijd voor zichzelf scheppen. Bovendien is het een grote verspilling van energie en tijd, wanneer er afzonderlijk voor ieder der in het buitenand werkende neerlandisten moet worden gezorgd en tevens kunnen de docenten zelf, geïsoleerd, niet profiteren van de ervaring of verwezenlijkingen van hun kollega's in andere landen.
Dit zijn enkele van de overwegingen die ons er drie jaar geleden toe brachten de buitenlandse neerlandisten voor overleg bij elkaar te roepen. Zo ontstond het Eerste Colloquium van Hoogleraren en Lektoren in de Neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten, dat in september 1961 in Den Haag werd gehouden. Thans is ook het Tweede Colloquium, met driemaal meer deelnemers, met deelneming ook van een groot aantal ‘binnenlandse’ neerlandisten, met een ruimer werkprogramma en een ook veel groter aantal begeleidende aktiviteiten - dit alles mede dank zij de bijstand van de Gemengde Technische Kommissie ter uitvoering van het Belgisch-Nederlands Kultureel Akkoord - thans is ook dit Colloquium alweer geschiedenis. Heeft het aan de verwachtingen beantwoord? Is de positie van het Nederlands nu werkelijk sterker dan voorheen? Welke verwezenlijkingen of verbeteringen dringen zich op voor de nabije toekomst? Dit zijn enkele van die vragen die naar voren komen, nu de aangename drukte der aanwezigheid van onze achtenveertig kollega's uit zestien landen voorbij is.
De verwachtingen van dit Colloquium waren zo mogelijk nog hoger gespannen