Hussieten-revolutie horen vertellen, welke vaak in één adem genoemd wordt met de heldendaden van de Geuzen. Misschien ook omdat letterlijk iedereen de naam van Uilenspiegel kent en in de opstandige Tijl zeer zeker méér dan een schalkse grapjas ziet. Daarnaast misschien ook, omdat vele jonge mensen van het werk van Vincent van Gogh houden en bovendien ook grote belangstelling voor de in dit land rijke verzamelingen van Nederlandse schilderkunst tonen. Hoe het ook zij, de Nederlanders staan bij de Tsjechische bevolking zeer gunstig aangeschreven. Volgens de gangbare mening zijn het ‘brave en goedgezinde mensen - wat aan de dikke kant’ (dit waarschijnlijk onder de invloed van de schilderijen van Brueghel...), ‘die gevoel voor humor hebben en van goed eten en drinken houden’.
Deze reputatie heeft ertoe bijgedragen dat er in de Tsjechische taal twee gezegden bestaan, n.l. ‘hij drinkt als een Hollander’, dan is dat iemand die te vaak en te diep in een glaasje kijkt, en ‘flámovat’ - ‘vlamen’ (als werkwoord dus), hetgeen hét woord voor ‘gezellig fuiven’ is.
Een geheel nieuwe en andere gewaarwording voor het Tsjechische lezerspubliek was, dat de stijl van de Vlaamse gedichten sterke overeenkomst toont met die van de Tsjechische poëzie der 19e eeuw. Een zekere zwaarmoedigheid, traagheid en zuiverheid, welke de gedichten in de onlangs hier verschenen bloemlezing ‘Vlaamse lyriek’ kenmerken, zijn ook aan de klassieke gedichten van nier niet vreemd.
Misschien zijn het juist deze overeenkomsten en verwantschappen die de student ertoe brengen om in het eerste studiejaar aan de Universiteit het Nederlands als bijvak te kiezen. In Tsjechoslovakije studeert men namelijk op de filosofische fakulteit verplicht twee talen, bijv. Engels gekombineerd met Russisch, Spaans of Duits, of met oriëntalistiek, afrikanistiek enz. Het Nederlands bestudeert men als bijvak - als derde vak - naast de verplichte vakken. Ook al is de keuze ervan dus geheel vrijwillig en niet alternatief voor de verplichte vakken, betekent dat toch geenszins dat de studenten geen vast studieprogram zouden hebben. Het Nederlands wordt in een regelmatige reeks van kursussen en lezingen gedoceerd gedurende een tijdvak van drie en een half jaar. Daar de studenten meestal aan de andere vakken handen vol werk hebben, besteden ze aan het Nederlands de enige vrije dag, die hun naast de zondag rest. Gedurende deze dag volgen ze twee uur taalkursus, twee uur grammatika en twee uur Nederlandse literatuur. Dit min of meer vaste programma varieert soms in de verschillende studiejaren.
In het eerste jaar wordt de meeste tijd besteed aan de praktische kennis der taal en in plaats van grammatika wordt de fonetiek bestudeerd en beoefend, terwijl de Nederlandse letteren plaats ruimen voor een historisch overzicht en een inleiding tot de kultuurgeschiedenis van Nederland en België. De gebruikte leerboeken hiertoe zijn twee Tsjechische publikaties der Universiteit, nl. het Leerboek van de Nederlandse taal van prof. Trnka-Krijtová en de Inleiding tot de studie van de Nederlandse geschiedenis en kultuur van Polisensky-Krijtová. Dr. P. Janota, die Nederlandse fonetiek bij Mevr. dra. Keizer studeerde, zorgt