Ons Erfdeel. Jaargang 7
(1963-1964)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Taalstrijd en Vlaamse Beweging in Frans-Vlaanderen
| |
[pagina 6]
| |
Spitsboog’ (Wiek Op, 1942), de uitgevers Eugeen De Bock en Martha Van de Walle, E.H. Gaston Lambrecht die onder pseudoniem het boek schreef over ‘Vlaanderens Tragedie in de Westhoek’ (Wiek Op, Brugge, 1942), de zeer aktieve Koenraad Van den Bossche - van wie we, ook onder schuilnaam, verschillende uitmuntende bijdragen hebben gelezen - Dr. D. Merlevede, Mevr. L. Dosfel, Jozef Muys, Kamiel De Vleeschauwer, Michiel Bulckaert, Adelsons Henderickx, J. Leuridan, A. Thiel, Robert Dutoit, J. Van Dyck en - last but not least - Piet Vandommele en Dr. H. Gravez, die de drijvende krachten zijn geweest van de aktie die in Vlaams-België tijdens de oorlogsjaren werd gevoerd door het Zannekingenootschap, dat onder het impuls van Dr. A. Borms en C. Rousseeu in 1941 was opgericht. Uit de eerste oproep van de Zannekin-Werkgemeenschap blijkt dat deze vereniging tot doel had belangstelling te wekken bij Vlamingen en Nederlanders voor Zuid-Vlaanderen: ‘Jonge en oude strijders voor Frans-Vlaanderen hebben zich rond Zannekin geschaard. Zij willen uit Vlaanderen alle krenterige kleinmoedigheid bannen, die er ons zou toe verleiden, om dat deel van ons Vaderland als verloren te doen beschouwen en volksgenoten aan hun droevig lot over te laten. Ze willen integendeel weer heldengestalten als Zannekin doen opstaan, die met durvende blik de gezichteinder van ons Vaderland durven verruimen en Vlaams durven noemen wat eenmaal tot Vlaanderen behoorde.’
Deze oproep ging uit van een komitee waarvan Dr. H. Gravez, de sekretarispenningmeester was. Hij werd heel gunstig beantwoord en de leden die een lidgeld van 50 F hadden betaald kregen de tijdschriften van het Vlaams Verbond van Frankrijk toegezonden. Maandelijks werd te Brussel een bestuursvergadering gehouden, die steeds goed werd bijgewoond. Als belangrijke initiatieven die toen werden genomen vermelden wij:
a. Het ophalen van Nederlandse boeken voor bibliotheken die door het Vlaams Verbond van Frankrijk in Frans-Vlaanderen werden opgericht. De heer A. Thiel nam hiervan de leiding op zich.
b. Het inrichten van vergaderingen en voordrachtavonden over Frans-Vlaanderen. De propagandaleider van het Zannekingenootschap, Piet Vandommele uit Lauwe, heeft in de winter 1942-1943 samen met E.H. Gantois niet minder dan tachtig Vlaamse steden en gemeenten afgereisd. Na de voordracht van E.H. Gantois over ‘Hoe ik mijn Volk en mijn Taal terugvond’ werd door dhr. Vandommele aan ledenwerving gedaan. Tevens werden gelden voor de aktie ingezameld.
c. De zorg voor het Nederlands onderwijs in Frans-Vlaanderen: Er werd gehoopt dat in Frans-Vlaanderen met de medewerking van jonge Westvlaamse onderwijzers een Vlaams onderwijsnet zou kunnen worden uitgebouwd. Vooral ere-inspekteur De Vleeschauwer en Piet Vandommele hebben zich hiervoor ingezet. In het Rijselse kon deze laatste honderden handtekeningen van ouders met schoolgaande kinderen verzamelen voor de oprichting van een Nederlandse school te Rijsel. Maar het werk blijkt heel wat tegenkanting te hebben ondervonden, niet het minst van de bezettende overheid, die de | |
[pagina 7]
| |
Fransen naar de ogen keek. Een handikap was ook de sterke afgrendeling aan de grens die het de Vlamingen uit België zeer moeilijk maakte om met Frans-Vlaanderen in kontakt te komen. De Vlaamse school, die zou beginnen met een flink leerlingenaantal (100 tot 150 leerlingen), is er dan ook nooit gekomen. Bij de bevrijding werd dan de Zannekin-Werkgemeenschap ontbonden. Was al het werk dan nutteloos geweest? Tegen het defaitisme had Dr. H. Gravez zich reeds bij de aanvang gewapend toen hij schreef: ‘En moest het nu wezen gelijk zwartkijkers in Vlaanderen al eens voorspellen, dat er van die beweging voor Zuid-Vlaanderen niets terecht komt, dan nog moet die strijd gestreden worden... En zoals de Zwijger eens zegde: “Point n'est besoin d'espérer pour entreprendre, ni de réussir pour persévérer” zo moeten wij, wat ook de uitkomst weze, aanpakken en volharden, omdat het onze volkse plicht is’. Dit laatste motief zegt alles. Wie zich verscheidene jaren, zonder hoop maar ook zonder vrees, voor de herleving van Zuid-Vlaanderen heeft ingezet, moet een groot idealist zijn. Al mogen sommigen smalen: het waren alleen maar naïeve romantici die hun krachten nutteloos hebben verspild, al mogen anderen oordelen dat zij zich hebben vergist en in die periode beter niets hadden ondernomen, voor ons blijven het mensen die men alleen maar bewonderen kan om hun Zannekinse moed. En helemaal nutteloos zal hun werk ook wel niet geweest zijn: hun initiatieven zouden een wekroep blijven voor een volgende generatie en zeker een getuigenis van een ruime blik en van een helder besef van wat men in misschien thans verouderde termen kan noemen ‘volkse plicht’. Want dit juist zal de Vlaamse Beweging altijd nodig hebben: een ruime horizont (niet een horizont die zich alleen maar uitstrekt tussen Torhout en Lichtervelde, om de woorden van een Frans-Vlaming te gebruiken) en een diepe bezieling die de basis vormt van een onwankelbare volkse trouw en zich uit in zeer veel kleine en onbekende daden.
Ook nu nog is de Zuidvlaamse taalstrijd, ondanks veel mooie resultaten, een strijd die verloopt zonder trompetgeschal en zonder gejuich en om eraan mede te willen werken moet men iemand zijn die eronder lijdt dat een deel van ons volk van ons vervreemdt. Men moet ook gedreven zijn door een Paulinische liefde om in de donkerste dagen nog het beste te durven geloven en hopen. Voor zo iemand zullen woorden als ‘Zannekin, onze volkse plicht’ nooit hol of romantisch klinken. Dit kan enkel het geval zijn bij de liefdelozen die zelf zijn als een rinkelend bekken of een rammelend cimbaal, en die ook niet tot de ‘levenden’ behorenGa naar voetnoot(1).
Het moge een opdracht zijn voor de Vlaamsgezinde jongeren bij ons in de nabije toekomst macht te verwerven en dan trouw te blijven, maar voor de Zuid-Vlamingen en voor degenen die voor Zuid-Vlaanderen ijveren zal het misschien nog geruime tijd een trouw blijven in machteloosheid: een volkse trouw die echter de mooiste is, want de zuiverste. (Wordt voortgezet) | |
[pagina 8]
| |
Nacht-stilte
Stil: wees stil op zilvren voeten
Schrijdt de stilte door den nacht,
Stilte die der goden groeten
Overbrengt naar lage wacht...
Wat niet ziel tot ziel kon spreken
Door der dagen ijl gegons,
Spreekt uit overluchtsche streken,
Klaar als ster in licht zou breken,
Zonder smet van taal of teeken
God in elk van ons.
P.C. BOUTENS
(Uit ‘Vergeten Liedjes’, 1909)
| |
[pagina 9]
| |
Silence de nuit
Fais silence, pour que glisse
le Silence aux pieds d'argent,
salué du ciel propice,
aux veilleurs se partageant.
Ce qu'au coeur le coeur doit taire
au fil bourdonnant du jour,
le dit, des extrêmes sphères,
(Net comme l'étoile claire
prête à se rompre en lumière)
sans qu'un signe, un mot l'altère,
Dieu, Lui-même, en nous.
P.C. BOUTENS
(Transposé par André Piot)
| |
[pagina 10]
| |
Heimwee
De tijden zijn zwart.
wij zijn eeuwen en eeuwen te laat geboren.
in een mantel gehuld, door een
engel op weerlichten doortocht verloren
en door het onuitroeibaar heimwee vervuld
den Koning te zien voor Wien ik had willen strijden,
schrijd ik naar den Dood
en die een krijgsman had willen zijn
in de hartstochtelijkste aller tijden,
moet nu in late verwilderde woorden gewagen
van eeuwen, die versomberden tot verhalen
- duister en vurig - van Kruistochten
en Kathedralen.
HENDRIK MARSMAN
(Uit ‘Verzameld Werk’, 1960)
| |
[pagina 11]
| |
Nostalgie
Les temps sont noirs.
Nous sommes nés trop tard de centenaires.
Drapé dans le manteau que laissa choir
Quelque Ange, en sa trajectoire d'éclair,
En proie à la mélancolie de ne pas voir
Le Roi pour qui j'aurais rompu des lances,
J'avance vers la Mort.
Et tel, qui se voulut héros
D'un âge intense entre les plus intenses,
Doit aujourd'hui faire effort
Pour attiser sous l'usure des mots
Les hauts-faits réduits en chroniques pâles
De Croisades, de Cathédrales...
HENDRIK MARSMAN
(Transposé par André Piot)
| |
[pagina 12]
| |
Zoo teedere schade...
Zoo teedere schade als de bloemen vreezen
Van zachten regen in de maand van Mei,
Zoo koel en teeder heeft uw sterven mij
Schade gedaan, die nimmer zal genezen.
Eens, toen wij na den nacht tezaam verrezen
Lagen de rozen vochtig en gebroken, ik en gij
Wisten dien langen nacht den regen; ik noch gij
Konden van teerheid immermeer genezen.
Gij hebt de witte en roode rozebladen
Gebeurd in uwe smalle hand, - zij vielen
Vochtig en sidderend weer in 't diepe gras.
Hoe zal dan 't hart van even teedere schade
Genezen, nu om u de rozen vielen,
Nu uwe handen stil zijn, diep in 't gras.
J.W.F. WERUMEUS BUNING
(Uit ‘In Memoriam’, 1921)
| |
[pagina 13]
| |
Comme ce tendre mal...
Comme ce tendre mal que les fleurs craignent,
La douce pluie à la lune de mai,
Si froids, si doux, vos traits mourants m'imprègnent
D'un mal qui ne peut guérir désormais.
Ensemble, nous levant un matin frais,
Témoins du bris des roses que l'eau baigne,
Ensemble nous avons su ne guérir jamais
Du tendre mal des êtres qui s'étreignent.
Roses et blancs vous avez ramassé
Dans votre main les pétales superbes;
Au fond de l'herbe ils ont chu, reversés.
Comment pourrait guérir mon coeur glacé,
Lorsqu'autour de vous s'effeuillent des gerbes
Et que vos mains gisent au fond des herbes!
J.W.F. WERUMEUS BUNING
(Transposé par André Piot)
|
|