Het Offer des Heeren
(1904)–Anoniem Het Offer des Heeren– Auteursrecht onbekend§ Ga naar margenoot* Nae de wijse: Jesabels Priesters zijn opghestaen.
Ga naar margenoot+ ALsmen screef duyst vijfhondert eenentsestich Jaer
Den veertienden Oogst gebuerdet openbaer
Tot Yper binnen der stede
Dat ic Gods beloften heb geuonden waer
Met Paulo geen vrede
En vant ick mede
Ga naar voetnoot2).
Als ic accordeerde, vrienden hier op acht
Met dronckaerts, afgodisce en dieuen geslacht
| |
[pagina 592]
| |
De werelt heeft my gepresen
Dat ic dit moeste laten, vant ic my wijs bedacht
Ga naar voetnoot1)
Ga naar margenoot* Oft
deelachtich soud ick wesen
Haer plaghen in desen.
Fornicateurs,
Ga naar margenoot†
vleeschelijck gesint
En hebben geen deel, so Paulus ontbint
Ga naar voetnoot2)
In Gods rijcke vercoren
Sy moeten wt dit aertsche
Ga naar margenoot* verkeeren
Ga naar voetnoot3) als een
kint
En worden eerst al voren
Twee mandamenten zijn ons gegeuen saen
Deerste wy vinden in Marco
Ga naar margenoot+ geschreuen
staen
Hoe Christus roept ten stonden
De geloouige gedoopt die sal int leuen gaen
Daer boete van sonden
Aen is beuonden.
Ga naar margenoot‡
Den ouden Adam moet hier af zijn geleyt
Want Gods gemeente daer Paulus af seyt
Moet suyuer zijn ende reene
Ga naar margenoot* Wiet niet
al verlaet, en hem
Ga naar margenoot† wt Babel scheyt
Die en zijn weerdich gheene
Christus ghemeene.
Keysers mandamenten zijn in zijn landen al
Wie sulc bevel volbrengt, datmense branden sal
Merckt vriendekens ydoone
Volcht ghi Christum na, ghy coemt in banden al
Maer des leuens
Ga naar margenoot* Croone
Staet voor v schoone.
Ga naar margenoot† Tis noot
dat de dagen hier zijn vercort
Ga naar margenoot‡ Tonschuldich bloet roept wrake dat daer is
ghestort
Van nv aen tot
Ga naar margenoot† Abels
tijden
Ga naar margenoot† Ist dat de rechtueerdige nau
behouden wort
Wat sal den Godloosen lijden
Vermaledijden.
Ga naar margenoot‡ Gelijc als
stroo, schrijft de Prophete saen
Is in een gloeyenden ouen haestelijc verdaen
Veel rasscher in oneeren
Sal den godloosen voor daenschijn Gods vergaen
| |
[pagina 593]
| |
Al inden Dach des Heeren
Met swaer verseeren.
Ga naar margenoot* Als dat
verschrickelijc ordeel des Heeren sal gheschien
Ga naar margenoot‡ In
steenrootsen en holen sult ghy veruolgers vlien
Ga naar margenoot* En roepen: Berghen wilt ons decken
Als ghi daenschijn des Heeren sult aensien
Ga naar margenoot+ Daer en
sullen gheen plecken
Sijn om vertrecken
Ga naar voetnoot1).
Hoe soudemen vreesen swerelts Regenten stranck
Sy namen de leden van eender maget cranc
Sy ghinghense so tracteren
Dat si voor doot wert gedragen vande banc
Hoe sullen sy haer excuseren
Inden dach des Heeren.
Voor Annas ende Caiphas heeft Godt haer mont bewaert
Haren euen naesten en heeftse niet beswaert
Men sachse crijsseltanden
Doen namen sy tPlaccaet van den Keyser onghespaert
Ga naar voetnoot2)
En leuerden haer in banden
In Pilatus handen.
Ga naar margenoot† Schat,
goet, en ghelt presenteerden sy haer op dat termijn
Hadde si willen laten haren Bruydegom deuijn
Oft haer tot dien
Ga naar voetnoot3) begeuen
Sy sprack:
Ga naar margenoot‡ Wie hem versaect, sal hy versaecken fijn
Voor den Vader verheuen
So staet geschreuen.
Den achtienden Octobri metten dage saen
Om sKeysers vriendt te wesen ist Oordeel voort gheghaen
Sy sprack voor sRechts aenschouwen
Ghy hebt my veroordeelt ten vyere, sConincks beuel ghedaen
Dus vreest Gods ordeels benouwen
Dat hy sal houwen.
Orlof vrienden dit is voor een Testament
Hoe Calleken Strincx
Ga naar margenoot* den loop
hier heeft gheent
Tgelooue behouden crachtich
En vreest Sweert noch Vyer, volcht Christum excellent
Ga naar margenoot+ Sijn
beloften zijn warachtich
Sijt dit gedachtich.
|
|