Het Offer des Heeren
(1904)–Anoniem Het Offer des Heeren– Auteursrecht onbekend
[pagina 581]
| |
§ Ga naar margenoot* Na de wijse: O Sion wilt v vergaren.
Ga naar margenoot+ BAbels
Raets Mandamenten
Worden aldus volbracht
Door haer Dienaers, sulcke Regenten
Roouen, vangen metter macht
Met veel der Judassen verraden
Die al soecken haer gewin
Schandelijck groot tot haerder schaden
Dat goetgierich, bloetgierich gesin.
Doemen schreef duysent vijfhondert
Ende negenenvijftich Jaer
Doen hebben dees Roouers geplondert
Geuangen genomen daer
Ses geloouige ten fijne
Van Christus Scholieren ient
Mijn vruechde moeste verdwijnen
Doen ickse sach in sulck torment.
Den twintichsten dach in Meye
Quamen de Roouers metter macht
In des Marckgrauen Leye
Ga naar voetnoot2)
| |
[pagina 582]
| |
Die hy daer mede heeft gebracht
Om te roouen tot dien stonden
Als verschuerende Woluen wreet
De Schapen die sy vonden
Hebben sy met haer geleet.
Stoutmoedich sonder versagen
Quamen sy gestoct, gestaeft
Om volbrengen haer aenslagen
Na den roof quamen sy gedraeft
En hadden in haerder bende
Een Judas, tverlooren kint
Moetwillige dwaelders met blende
Die al waren eens gesint.
Door sVerraders listige lagen
Ga naar margenoot+ Hadden
sy de huysen bespiet
Van te voren vele dagen
Ten laetsten so isset geschiet
Dat sy de huysen in namen
Met gewelt tegen recht voorwaer
Sy mogent haer wel schamen
Haer fortsich
Ga naar voetnoot1) gewelt is
openbaer.
Dus namen sy tot dien stonden
Twee huysen in metter spoet
Ses vrou persoonen sy daer vonden
Int geloof sterck als mannen gemoet
Ga naar voetnoot2)
Na tvleesch, machmen wel meenen
Onuerhoets waren sy versaecht
Want vrouwen herten zijn geen steenen
Daert also stormt en vlaecht.
De Roouers cloeck in haer hantieren
Doorliepen de huysen oueral
Die sy sochten in haer bestieren
En vonden sy niet, 't was haer misual
Ga naar voetnoot3)
Dies moeste dat haer spijten
| |
[pagina 583]
| |
Dat so faelgeerde haer opset
Ga naar margenoot* Sverraders beste profijten
Die waren daer seere belet.
De Marckgraef was onuerduldich
Dat hem faelgeerde zijn opstel
De geuangenen onschuldich
Sach hy aen seer wreet en fel
Heeft verstoort tot haer gesproken
(Want hy den gesochten niet vont)
Ick wou dat ghy te Hoboken
Te samen op der Heyden stont.
Sy antwoorden soetelijcken
De Heer vol genaden vermaert
Die de zijne so trouwelijcken
Als zijnen oochappel bewaert
Heeft hem
Ga naar voetnoot1) tot dese daghen
Van uwen handen behoet
Den wil Gods, en welbehaghen
Ga naar margenoot+ Ouer
ons geschieden moet.
Te Hoboken op de Heye
Heeft hy de Schapen niet ghesant
Maer in des Marckgrauen Leye
Nam hy mede al die hy vant
De reste moeste hy borgen
Ga naar voetnoot2)
Hy en schout haer daer mee niet quijt
Ist heden niet, so ist morghen
Alst pas geeft, en metter tijt.
Tijt en stont, auont en morghen
Ga naar margenoot* Der
Princen herten ydel bedacht
Der menschen raden vol sorghen
Het staet al in Godes macht
Sonder Gods lijdtsaem gehingen
Niet een blat vanden boom en daelt
Na zijn wil laet hy ons verdringhen
De goede vande boose verdwaelt
Ga naar voetnoot3).
De Roouers voerden den roof binnen
Met de geuangen quamen sy gaen
Die droegen haer saet gheestich van sinnen
Ga naar margenoot† Saeyende
dat met druckich
Ga naar voetnoot4) vermaen
| |
[pagina 584]
| |
God vader van hier bouen
Sal haer inden grooten dach des Oost
Bereyden onsterffelijcke schouen
Dies zijn sy verhuecht en ghetroost.
Aldus druckich met haestichede
Quamen sy in stonden cort
Binnen Antwerpen de stede
Daer veel onschuldich bloets wordt gestort
Inden Kercker ginckmense sluyten
In donckere Putten onclaer
Daer laghen sy deerlijck in muyten
Ga naar voetnoot1)
In sdrucx tormenten swaer.
Dus gheweldich sy verrasten
Den onschuldighen goedertier
De Schaerianten seer brasten
Maeckten blijdelijck goede chier
Den roof sy aldus deelen
Dus verstroyt der Pelgrims aertsch goet
Ga naar margenoot+ De
goetgierighe de Juweelen
De bloetgierige crijgen tbloet.
Al ist dat de vrome verliesen
Dit tijtelijcke, dies niet te min
Door tghelooue sy verkiesen
Dat eewich is tot haer ghewin
Godt sal haer nemmermeer beswijcken
Ga naar voetnoot2)
Daer op zijn sy seer wel ghemoet
Babel mach haer met practijcken
Ga naar margenoot* Niet
scheyden van Gods liefde soet.
De liefde Gods verwint seer crachtich
Daer tgheloof door de liefde werckt
Ga naar margenoot+
Tgheloof is Gods gaue warachtich
Ga naar margenoot‡
Door liefde zijn wy daer in ghesterckt
Gods liefde ghestort in onser herten
Door den Gheest der waerheyt gesent
Die troost den zijnen in smerten
Die om gherechticheyt lijdt torment.
In lijden, druck en tormenteren
Waren dees vrymoedich gesint
Men ginck haer examineren
Voor de verkeerde
Ga naar voetnoot3) Rechters blint
| |
[pagina 585]
| |
Ga naar margenoot* Met
Pilato haer handen dwaende
Ga naar voetnoot1)
Meynen haer onschuldich wasschen net
Met sKeysers Placcaet haer ontslaende
Maer blijuen bloetschuldich besmet.
Gods eewich lof te vermeeren
Spraken van herten onbeureest
Wy geloouen het woort des Heeren
Een Vader, Soon, en heylige Geest
Ga naar margenoot* Dees
drie zijn een God warachtich
Ga naar voetnoot2)
Ga naar margenoot† Van hem comen alle gauen
soet
Sijne geboden eendrachtich
Beleden sy recht ende goet.
Sy gingen twee Maechden pijnen
Luttel hadden de Tyrannen acht
Dat wy alle in smerte verschijnen
Door vrouwen voort worden gebracht
Van dees natuerlijck experiency
Ga naar margenoot+ Hebben
sy geen redelijcheyt geleert
Sy maken daer af cleyn mency
Ga naar voetnoot3)
Dus zijn sy tyrannich verkeert.
Godt die wonderlijck en crachtich
In zijn swacke leden openbaert
Door zijn liefde sterckende machtich
Heeft hy haren mont wel bewaert
So dat sy in lijdens trueren
Getroost waren vrijmoedich fijn
Ga naar margenoot‡ Met God
sprongen ouer de mueren
Niet vreesende eenich gepijn.
Inden Mey werden sy geuangen
Vande Roouers in handen getrost
Ga naar voetnoot4)
Int lijden was haer verlangen
Vanden vleesche te zijn verlost
Om te strijden sonder verflouwen
Ga naar margenoot* Haren
strijt tot een salich ent
Om tgelooue te behouwen
| |
[pagina 586]
| |
Te winnen de
Ga naar margenoot† Croon excellent.
Den achthienden Julij clare
Eerst drie Maechden zedich gemaniert
Brachtmen in de Vierschare
Daermen gewelt tegen recht hantiert
Den elfsten Octobris int verseeren
Ga naar voetnoot1)
Quamen ter Vierschaer drie vrouwen ient
Een oude vrou
Ga naar margenoot*
tweeuoudich in eeren
Een Weduwe eerbaer, met een Dochter van Ghent.
Sy zijn op twee stonden verwesen
Van leuende lijue ter doot
Van de Woluen leelijck begresen
Ga naar voetnoot2)
Ist niet een tyrannije groot
De vier hebben sy verdroncken
Int water, so men beesten versmoort
Twee onthooft, dees ses lieue troncken
Sijn aldus by nachte vermoort.
Ga naar margenoot† Christus
heeft voor alle geleden
De zijn tot een exempel waert
So zijn hem dees na ghetreden
Ga naar margenoot+ Haer
leuen totter doot niet gespaert
In Christo volstandich sy bleuen
Haer namen zijn hier niet geset
Maer staen in
Ga naar margenoot‡ sleuens Boeck geschreuen
By al die leuen na sHeeren Wet.
Babels tyrannij moecht ghy sporen
Om dat haer Rijcke wort verstoort
Sy hebben met branden, smoren
Veel gedoot om des Heeren woort
Veruolcht, die in vreden God vreesen
Wt tlant geiaecht, om lijf en goet
Gebrocht, gemaect Weduwen en Weesen
Och
Ga naar margenoot* wrake roept tonschuldich bloet.
|
|