voor het verstand eens leerlings moeilyke zaken opdoen, eenvoudig, klaer en duidelyk voorgesteld.
De heer Courtmans vangt aen met over de enkelvoudige en samengestelde voorstellen te handelen; dan stapt hy over tot de eigentlyke spraekkunst en spreekt gevolgentlyk van de naemwoorden, lidwoorden, voornaemwoorden, werkwoorden en derzelver verscheidenheden; dan van de bywoorden, voegwoorden, tusschenwerpsels enz. Dit alles is door voorbeelden tot oefening gestaefd en opgehelderd. Het vierde hoofdstuk is aen de syntaxis of woordvoeging toegewyd. Eene menigte voorbeelden dienen hier insgelyks om de regels meer verstaenbaer te maken en wy zyn het met den schryver volkomen eens dat het beter is de cacogafrien door voorbeelden welke, zonder feilen, ter beschaving eenige dingen bevatten, te vervangen; doch laten wy den schryver over dit punt zelf spreken:
‘Gebreken in schriftelyke opstellen, brengen de jeugd niet zelden op de twyfelbaen, in welke zy menigmael zoo verre dompelt dat het haer moeijelyk valt den regten uitweg op nieuw te ontdekken, het geheugen wordt een doolhof van het misschien; en deze oefening is dikwils in staet om van een goed geschreven stuk eene kakographische opgave in de wereld te zenden. Stukken, wier opstel geene verminking ondergaen hebben, maer die telkens iets ter volmaking behoeven, schynen ons doelmatiger toe, om het nadenken op te wekken en in de gronden der tale dieper te dringen, dan al die verbeteringen en herstellingen, welke al spoedig in wezenlyke verknoeijingen herschapen worden.’
De lezer zal het ons niet ten kwade duiden zoo wy hier onze aenmerkingen staken. Reeds sedert lang hebben wy ons gedacht over de gewetensvolle gewrochten van den heer Courtmans blootgelegd. By de lezing van het laetste werkje is onze toegenegenheid nog aengegroeid en wy zyn eenen nieuwen dank aen den verdienstvollen schryver verschuldigd.