De Noordstar. Jaargang 3
(1842)– [tijdschrift] Noordstar, De– Auteursrechtvrij
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Overzigten van verschenen werken.De lotgevallen van een' krygsman onder de regering van Napoleon. Door G.H.J. Christiaensen.Onder dezen tytel is er een boekdeel in 12o, van 110 bladzyden druks, by Van Ishoven in de Markgrave straet verschenen. Wy hebben hetzelve doorloopen en achten het grootelyks de aendacht weerd van alle degenen die eenige stonden van de lange winteravonden met nut en vermaek willen doorbrengen. Zy zullen er in zien dat er onder de fransche vaendels ook dappere Belgen streden; verders wat al gevaren de onverschrokkene helden van dien tyd hebben getart, wat al schrikverwekkende schouwspelen zy hebben bygewoond. Dit alles wordt in het onderhavige werksken met eenen eenvoudigen en tevens vloeijenden styl voorgesteld, zoodanig dat men aen de waerheid van het verhael geenzins kan twyfelen, te meer omdat de voornaemste daedzaken overeenkomen met hetgeen er ons door andere geloofweerdige schryvers is van bekend gemaekt. Men oordeele door de volgende uittreksels van de bevalligheid des verhaels alsmede van de goede trouw des opstellers. Hy vangt aen in dezer voegen: | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||
‘Het was waerlyk ongelukkig geboren te zyn op het einde der achttiende eeuw; aengezien schier alle jongelingen, die zonder lichamelyke gebreken den ouderdom van achttien jaren hadden bereikt, zich gedwongen vonden, hunne ouders, vrienden en hun vaderland te verlaten, om in de gevaren des oorlogs de dood te gaen zoeken.’ Dan vertelt hy, als een andere AEneas, alle de afgryslykheden die hy zelf gezien heeft, van welke hy een deelgenoot was:
Quaeque ipse miserrima vidit Et quorum pars magna fuit.Ga naar voetnoot(*)
De veldtogten van Portugael in de jaren 1807 en 1808, van Oostenryk in 1809, van Spaenjen in 1810 en 1811, de vermaerde veldtogt van Rusland, die van Saksen in 1813 en van Frankryk in 1814, tot aen het vertrek van Napoleon te Fontainebleau; ziet daer de verschrikkelyke tafereelen, die hier worden afgeschetst, op eenen treffenden toon en zonder groot gebaer. Het volgende zy er een bewys van. Slag van de Moskowa, den 7 September 1812. ‘Dags daerna werd er niet veel gestreden; maer alles gereed gesteld om op 7 dito den grooten slag van de Moskowa te beginnen; den schrikkelyksten dag dien ik ooit heb beleefd, en ook den grootsten veldslag dien ik ooit heb bygewoond! Daer werd ons een schrift voorgelezen, hetgeen, volgens myn geheugen, aldus luidde.’ | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||
hooren, welke ons dien bloedigen dag aenkondigde. Ja een dag van angst en schrik, en waerlyk, het onnoozel bloed stroomde er als eene beek!’ | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||
de vlugtelingen tegen; hy moedigde ze aen en liep door alle de ryen in 't hitste van het vuer; maer zonder onze aenvallen hadden zeker deze standen verloren geweest. Onze kolonel smeekte den koning van Napels om met zyn regiment op de schans te mogen ryden, hetwelk deze met moeite toestond. Wy reden dan in volle galop naer deze schans, en de Russen gaven juist eene ontlading met schroot en kogels, toen wy er digt by waren; hetgeen gelukkiglyk al over ons weg vloog. Onze paerden sprongen wonderlyk over de grachten tot in 's vyands baijonnetten, en dan vielen wy aen het steken; zoo dat de 2,500 mannen die in deze schans waren, op weinig tyd allen dood lagen. Zy hadden zich dapper verdedigd, vermits er vele van ons dood en gewond waren. Dan kwamen 's vyands geharnaste ruiters en Kozakken ons aenvallen: die wy op de vlugt dreven en wel een kwartier uers achtervolgden; als wanneer wy ook zeer hevig terug werden geslagen. Dan kreeg myn paerd, in 't loopen, een' kanons bal door het hoofd en het viel dood ter aerde. Ik vloog over myn paerd weg; vermits ik mynen kapoot aen had, was dezelve over myn hoofd gevlogen, en alzoo bleef ik op mynen buik liggen, onder het getal der dooden gerekend Ik voelde de Russen over en hoorde ze nevens my ryden, al roepende: Hora, hora!Ga naar voetnoot(1) Ik was niet zonder angst; maer bleef den dooden spelen, tot dat de Franschen den aenval hadden hernomen, en dan meende ik optestaen, om my op het loopen te begeven, maer daer waren nog Kozakken, waervan een naer my stak en my trefte op myne patroontesch die op mynen rug lag, en zonder dewelke de lans myn lichaem had doorboord. Dan plaetste ik my weder in myne vorige gesteltenis: als wanneer ik de Franschen hoorde roepen: En avant! courage, piques! sabrez ces coquins! gelyk het gaet in diergelyke gevallen. Zeer haestig stond ik nu op en liep weg, tot by eenen lancier van myn regiment, die een Kozakken paerd had gepakt en my dit gaf. Aenstonds smeet ik er het Kozakken tuig af, zadelde het met myn gewaed en aldus volgde ik myn regiment.’ | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||
hernemen, en dan waren wy ondereen gemengd met den vyand. Onze kolonel riep gedurig, naer den hals te steken; maer niet op hunnen yzeren buik. Het is in zulk een oogenblik dat men zyne oogen naer alle kanten moet wenden en zyn verstand gebruiken, terwyl ik somtyds was omringd van vier of vyf Russen, en aldus langs alle zyden de slagen moest afweeren. Het is byna ongeloofbaer dat ik daer ongeschonden uitkwam, en het was voor my nog gevaerlyker, aenstonds met een paerd in den stryd te gaen waervan ik den aerd nog niet kende. Eindelyk verliet de vyand het veld, welk bezaeid was met dooden en gekwetsten.’ Met zulke zielroerende tafereelen is het boek vervuld; en op ieder blad voelt men nieuwe gewaerwordingen, hetzy de schryver, zoo als hier boven, eenen veldslag verhaelt, hetzy hy zyne eigen feilen en voorvallen te boek stelt: deze laetsten zyn menigvuldig en toonen dat onze landgenoot een heldhaftig man was, zoo als daerenboven zyne verheerlykingen van het Eere legioen en dit van de Lelie duidelyk te kennen geven. Alzoo het aengehaelde reeds genoeg doet zien van welke aengename lezing het boek zyn moet, zullen wy niets meer overschryven; wy zouden te langdradig worden, en men leze dan liever zelfs dit belangryk werkje. De schryver haelt niets aen dan hetgeen waervan hy ooggetuige en ook somtyds dader is geweest; hy gaet met veel omzigtigheid te werk, en mag, zoo wy vertrou- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||
wen en nogmaels gezegd hebben, in alles geloofd worden. By het schryven zyner lotgevallen is zyn oogmerk niet geweest voor het publiek te werken; neen, het was op het aendringend verzoek zyner familie en vrienden, die hem allen zeer lief hadden, dat hy zyne krygsverrigtingen nederschreef; iedereen wilde weten wat al wonderbaers hem wedervaren was. Hy had dus zyn verhael niet bestemd om in het licht te verschynen; maer zyn zoon, de eerste en eenigste telg diens mans, zoo als wy in de voorrede vernemen, heeft het zich als eene kinderlyke pligt gerekend, 's vaders roem door den druk bekend te maken. Wy hopen dan dat de leeszucht van goede vlaemsche boeken hier door meer en meer zal opgewekt worden, omdat in gemeld werkje niets voorkomt dat het strengste oor eenigzins zou kunnen kwetsen; integendeel de gruweldaden zyn er in gedoemd en de deugd aengeprezen.
d.b. | |||||||||||||||||||||||||||||
Het burgerlyk wetboek uit het Fransch vertaeld, en beknoptelyk uitgelegd, met byvoeging der aen hetzelve toegebragte wyzigingen voor België, door C. Ledeganck. Gent by den uitgever H. Hoste, algemeenen boekhandelaer, Marjolynstraet, No. 24.Over eenige jaren was onze letterkunde zwak, zeer zwak, en wy zouden ongelyk hebben hetzelve nu te willen miskennen. De moedertael was, om zoo te zeggen, aen den landaerd vreemd geworden; schryvers waren er niet, en zoo er hier of daer een dichter de stem liet hooren, werd zyne poging slechts aenzien | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||
als eene liefhebbery, als een min of meer nuttig en aengenaem tydverdryf. Men durfde de zaek der tael byna met geen ernst aenvatten, en de vlaemsche dichter moest zyne goddelyke gaef als verscholen houden en het vuer dat hem den boezem brandde als uitdooven. Allengs nogtans werd het volk oplettend voor hetgeen men hem in zyne moedertael toesprak en eene aenmoediging, alhoewel spraekloos en onmagtig, scheen den schryver te beloonen. Dit was genoeg om hem aentesporen om den vryen teugel aen zynen geest te geven en zyne kunstvermogens te beschaven. Niet lang of de bodem van Vlaemsch Belgiën weêrgalmde van zangen, die met de liefde tot de moedertael, het gevoel van vaderlandsliefde en eigenwaerde overal verspreidden. Dan rigtte het volk zich op en het begon zynen stand te begrypen; dan ook werden de pogingen der schryvers toegejuichd en de ondersteuning des volks was aen de vaderlandsche letterkunde beloofd. De voortgang werd alsdan ook verbazend en het getal der letterkundigen groeide op eene buitengewoone wyze aen. Met dien voortgang, welke wy reeds met regt eene geestbeschaving zouden mogen noemen, werden ook de noodwendigheden des volks grooter, en het tydstip is gekomen dat er naest de gewrochten der vrye letterkunde, voortbrengsels van wetenschappen en onderrigting noodig zyn. De heer Ledeganck is een der mannen welke die noodwendigheden het eerst gezien en verstaen hebben. Hy heeft gezien dat het vlaemsche volk, welks billyke eisch is van in het vlaemsch bestierd te zyn, in staet moest gesteld worden by het landbestuer zyne vragen te kunnen bewettigen; dat het vlaemsche volk moest kunnen zeggen, wanneer het vraegt zyne moedertael in zaken van regt gebruikt te zien: zie hier de wetten in het vlaemsch, zie hier gewrochten waeraen gy slechts, na een kortwylig onderzoek, uw zegel hoeft te hangen om het de vereischte bekrachtiging bytezetten. Dit moet, zoo wy wel denken, het gedacht van den heer Ledeganck by het vervaerdigen zyner vertaling geweest zyn, en het is ook van dit punt afstappende, dat wy zullen trachten eenige aenmerkingen op het onderhavige gewrocht te maken. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De tekst van het wetboek, zoo als wy by het opgeven des tytels vermeld hebben, is beknoptelyk uitgelegd. Dit gezegde en het nagaen des werks deden by ons eene vraeg ontstaen: heeft de heer L. zyne vertaling voor regtsgeleerden of voor menschen die aen de wetenschap der wetten vreemd zyn, geschreven? Volgens onzen schryver is het aen beide klassen beschikt. Zien wy tot hoe verre die beschikking gegrond is. Voor diegenen die de wettenkennis niet bezitten, vreezen wy dat zy met de uitleggingen welke den tekst vergezellen, niet veel verder zullen gaen. Men leze, by voorbeeld, van de onroerende goederen: (bladz. 89.) ‘517. De goederen zyn onroerend, of uit hunnen aerd, of door hunne bestemming, of door het voorwerp waerop zy worden toegepast.’ - Onroerend is in het algemeen de grond en alles wat daeraen vast is, als boomen, gebouwen, enz. ‘518. Gronden van erve en gebouwen zyn onroerend uit hunnen aerd.’ - Deze stelling is niet zeer juist. De grond alleen is onroerend uit zynen aerd; gebouwen zyn het slechts by aenkleef. ‘519. Wind- of watermolens op palen gevest en van het gebouw deelmakende, zyn ook onroerend uit hunnen aerd.’ - Indien een watermolen ware geplaetst, by voorbeeld, op een vaertuig, zoude dezelve een roerend goed zyn. Men veronderstelle nu dat de onkundige in zaken van regt die aengehaelde artikelen overleze en zich by de laetste aenmerking ophoude. Voorzeker zal zyn geest in twyfel gebragt worden. Gaet hy verder in het wetboek, dan ziet hy dat vaertuigen onder de roerende goederen geteld worden; doch dat er omtrent dit punt uitzonderingen en byzondere pleegvormen beschikt zyn, om welke te kennen hy genoodzaekt zou zyn het wetboek van burgerlyke regtspleging natezien. Zyne halve we- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||
tenschap kan hem dus van weinig nut zyn. Ook hebben wy altyd geloofd dat alle die aenteekeningen en uitleggingen zich zouden moeten bepalen met enkele verzendingen tot schryvers of wetboeken waer andere artikels in betrekking met de eerste staen. Wat nu de regtsgeleerden betreft, is het zeker dat die uitleggingen hun weinig dienst kunnen bewyzen, vermits zy zoo vele werken die grondig en ex professo over de zaek handelen ter hunner beschikking hebben. Wy hadden dan liever gezien dat de heer Ledeganck, hoe goed en voldoende ook zyne aenmerkingen mogen zyn, zich alleenlyk had bezig gehouden met den enkelen tekst des wetboeks te vertalen. De grondige taelkennis en de kunde in het vak van regtsgeleerdheid die hem allen toekennen, waren hem verzekerende waerborgen genoeg om zyn werk volgens waerde te doen schatten. Dan ook had er grooter hoop geweest om het boek eens officieel te zien worden. Dit alles nu zy in het algemeen gezegd. Wat de vertaling in het bezonder, als uitwerking, als gewrocht beschouwd, aengaet, moeten wy den heer Ledeganck den grootsten en hoogstverdienden lof toezwaeijen. Zuiverheid van spelling, klaerheid van schryfwyze, nauwkeurigheid in het overbrengen der uitheemsche woorden. Alles is uitmuntend; en zoo men iets aen den heer L. zou kunnen opmerken, zou het mogelyk zyne al te groote kiescheid zyn welke hy in het vlugten der bastaerdwoorden gebruikt heeft, en welke in den beginne aen de regtsgeleerden eenigzins vreemd of gemaekt zoude kunnen toeschynen. Wy willen hier ten slotte eenige regtstermen overschryven welke ons allergelukkigst, en de zaek beter verklarende dan wel de Fransche, toeschynen.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Uit dien kleinen lyst zal de lezer ligt kunnen ordeelen, hoe logisch en met hoe veel meer klaerheid dan de Fransche, onze moedertael de regtstermen kan uitdrukken, en hoe ongegrond het gezegde is van die welke beweren dat het het Vlaemsch aen klaerheid en duidelykheid mangelt.
de bestierder p.f.v.k. |
|