De Noordstar. Jaargang 2
(1841)– [tijdschrift] Noordstar, De– Auteursrechtvrij
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Korte geschiedenis van het werkwoord worden.Men weet dat sedert drie eeuwen onze geschrevene tael vele veranderingen, welke veeltyds noch de welluidenheid bevoordeelen, noch met de rede overeenstemmen, ondergaen heeft. Onder deze moeten ongetwyfeld gerekend worden de vervormingen welke den tegenwoordigen staet van het werkwoord worden hebben daergesteld. De vorm uitsluitelyk in de letterkundige tael door de Hollanders en het meestendeel der vlaemsche schryvers aengenomen, is ten huidigen dage:
Indien men de verschillende klassen der ongelykvloeijende werkwoorden onzer tale onderzoekt, vindt men er geene tot dewelke het werkw. worden kan worden toegepast. In geen enkel werkw. van dit soort kan men te gelyk de korte o in den tegenw. tyd der aentoon. wys en de e in den onvolm. verl. tyd, aentreffen. Indien men langs eenen anderen kant de tale des volks gadeslaet in de verschillende oordspraken in Belgiën, Holland en het noorderlyk gedeelte van Duitschland in zwang, komt men nergens de vervoegingen tegen welke in onze spraekkunsten geleerd worden. De rede hiervan is dat de huidige vorm van dit werkw. teenemael willekeurig is. En inderdaed in Noord- en Zuid-Braband, in Limburg, en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de landschappen ten oosten der Zuiderzee gelegen, zegt het volk in de onbepaelde wys: werden, in den tegenw. tyd: ik werd, in den onvolm. verl. tyd: ik wierd en in het verl. deelw. geworden; te Venloo: ik werd, ik word, geworden.Ga naar voetnoot(1) Te Antwerpen en in een aenzienlyk gedeelte van Vlaenderen zegt men weurren of weurden, ik weurd, ik wierd, geweurren. Slechts in Zeeland is het dat de o zich onmiskenbaer hooren laet: worden, ik word, ik wierd. De volkerschappen van Duitschland, die het Niederdeutsch spreken, zeggen voor 't algemeen: werden, ik werd, onvolm. verl. tyd: ik ward of ik word, verl. deelw. geworden. In het Mechlenburgsch: warren, ik warre, onvolm. verl. tyd: ik woerre of ik wierre, verl. deelw. worren.Ga naar voetnoot(2) Men weet dat in het Hoogduitsch dit werkw. vervoegd wordt: werden, ich werd, onvolm. verl. tyd: ich wurde of ich ward, onvolm. verl. tyd der aenvoegende wys: ich würde, verl. deelw. geworden of worden. Dus vindt men nergens by de germaensche volkerschappen het prototypus onzer huidige vervoeging van dit werkwoord.
Wen wy nu de geschiedenis raedplegen, zoo vinden wy:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoo lezen wij in Reinaert de vos; N. 258 en 259, Om recht wert men qualike quite.
Dat men hevet qualic gewonnen.
En N. 634. Gi zult noch heden werden sat.
In de oude Hollandsche liederen door Hoffmann von Fallersleben uitgegeven:Ga naar voetnoot(1) Ouder mag ik werden,
Jonger nemmermeer.
De vorm ik word, door welken wy heden den tegenw. tyd der aent. wys, uitdrukken, was voorheen die des onvolm. verl. tyds; echter vond men dan ook weleens hiervoor ik ward, geschreven. Die dubbele vorm des onvolm. verl. tyds: ik word en ik ward, stond in verband met het hoogduitsch dat zegt, ich worde en ich ward, en zoowel als in deze tael werd de vorm ich of ik ward ook in het Vlaemsch slechts in het enkelvoud gebruikt. Het was dan ook maer eene ligte letterverwisseling, zoo als men er vele in de werken, van die tyden ontdekken mag; B.V. ik trok en ik trak, ik vond en ik vand, ik stond en ik stand, ik bragt en ik brogt. Voor de beryming was deze letterverwisseling een waer gemak. Zie hier verders eenige voorbeelden van den ouden onvolm. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verl. tyd van het werkw. werden. Dezelve zyn uit bekende verzamelingen getrokken. In de Croniike van den derden Edewaert coninc van Ingeland, door den H. Willems in het Belgisch Musaeum opgenomen,Ga naar voetnoot(1) leest men: V. 1264. Doe so worden gescoffiert
Die Fransoise ende so begrepen,
Dat sie sprongen uten scepen,
Ende verdroncken mit hoepen groot.
V. 1303. Van deser hoeger victorien,
Die ewelic blijft in memorien,
Worden blide ten selven male
Alle die spreken Dietsche tale;
Want die see, dat seggic u,
Wart sere gesuvert nu
Van die roovers.... enz.
In de Kronyk van 's Hartogenbosch (1312-1517.)Ga naar voetnoot(2) ‘In Decembri in den jair XII, was tot Coelen eenen grooten oploop; die heeren woirden van der gemeynten gevangen, en tot zevenen toe metten zwerde gericht.’ Men kan nog een oog werpen op de hollandsche Kronyk getyteld: Nederlandsche gebeurtenissen van 972 tot 1409, in het Belgisch Musaeum, 4.de deel, bladz. 193 en volg. De woorden wart en warden, in de beteekenis van het huidige hy werd en zy werden, zyn er meermael op elke bladzyde herhaeld. Even eens is het met De Klerk's Brabandsche yeesten, gelegen. Op een tydstip, onzer dagen reeds meer naby, vindt men dezelfde vorm gebezigd in den Instelbrief der Rederykkamer van Hasselt, van den 17.den van Oogstmaend 1482.Ga naar voetnoot(3) Het stuk dat de Rederykkamer van Aelst aengaet, schoon op het zelfde tydstip vervaer- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
digd, gebruikt reeds in de onbepaelde wys de dubbele vorm werden en worden.Ga naar voetnoot(1) Die oude vorm, ik word in den onvolm. verl. tyd, was teenemael in den aert der tael, krachtens welken de ongelykvloeijende werkw. die in de onbep. wys de korte e bezigen, in den onvolm. verl. tyd der aentoonende wys en in het verl. deelw. de korte o aennemen. Als:
De tegenwoordige vorm van den onvolm. verl. tyd: werd, welke men toch ook in sommige oude schryvers kan aentreffen, zoo als in Van Heelu, by voorbeeld, is eene ontaerding van het woordje ward. Men weet genoeg dat de korte a dikwils in eene e verwandelt; zoo zegt men in Braband zwert voor zwart, mekrt voor markt. Ook hebben de weinige schryvers door wie deze onregelmatige vorm gebezigd is, altoos echter het regelmatige meervoud behouden: Ik wert, du werts, hi wert, wi worden, gi wordet, fi worden.Ga naar voetnoot(2) Het is slechts later, tydens de scheiding der zeventien provincien, dat de korte e in het meervoud werd ingevoegd. Het is het einde der XV.de eeuw en het begin der XVI.de dat men de vorm worden, in de onbep. wys, en ik word, in den tegenw. tyd der aent. wys, ziet opkomen. Een plaetselyk gebruik van Zeeland en het Noorderlyke deel van Vlaenderen is het dat ten laetste spraekkundig is geworden en, by ons, de door het meestendeel der germaensche volkerschappen aengenomen uitspraek, ontkroond heeft. Denkelyk is de korte e van werden eerst in wardenGa naar voetnoot(3) en later in worden, verkeerd. Die nieuwere dan nog werd nooit anders dan als gelykregtig met de oudere gebezigd. Schier alle de schryvers der XVI.de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eeuw gebruiken onverschillig werden en worden.Ga naar voetnoot(1) De beide vormen bevinden zich insgelyks in de diplomata, akten, en openbare en byzondere stukken van dit tydstip. Van Meteren, Hooft, Everhart Van Reyd maken het een en het ander ten nut; deze geschichtschryvers bieden zelfs de aerdige bezonderheid aen dat zy de vorm hy werdt en zy werden als tegenw. en tegelyker tyd als onvolm. verl. tyd, gebruiken; terwyl in het laetste geval hy wierd, en zy wierden vereischt werd, mits deze woorden reeds in die dagen in zwang waren. Voor den tegenw. en voor den onvolm. verl. tyd schryft Pieter Bor nooit anders als ik wert en zy werden; zoo dat die tyden by deze geschiedschryvers dikwils verward voorkomen. Vondel en Cats hebben met meerder logica gehandeld en altoos ik word, voor den tegenw., en ik werd, voor den onvolm. verl. tyd, geschreven. Rond het midden der XVIIde eeuw ontstond er nog een nieuwere vorm voor den onvolm. verl. tyd, en deze: ik wierd, werd algemeen aengenomen. Ook dezelve kwam, even en zoo wel als de oudste, met den aert der tael overeen. Er bestaet inderdaed een groot getal ongelykvloeijende werkwoorden die in de onbepaelde wys met de korte e klinken, oudtyds de a of de o in den onvolm. verl. tyd ontvongen, en later deze letters voor de ie verlaten hebben, om dit laetste tot heden toe te bewaren. Zoo
Het was ook redematig te zeggen:
Bezonderlyk in Belgiën werd deze vorm algemeen aengenomen, en zy bestaet er nog overal in de gesproken tael en op vele | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
plaetsen zelfs in de geschrevene. Het is slechts kortelings en by navolging der huidige Hollanders dat men aen ik word den voorkeur gegeven heeft. In den beginne der vorige eeuw gebruikte men, zelfs in Holland, niet anders als ik wierd. Ten Kate en Sewel, duiden niet eens ik werd als vorm voor den onvolm. verl. tyd, in hunne spraekkunsten, aen. Daerentegen vindt men voor den tegenw. tyd der aent. wys ik word en ik werd.Ga naar voetnoot(1) Tusschen de jaren 1680 en 1740, heeft een groot getal hollandsche schryvers uitsluitelyk de hierboven aengeduide vorm, gebezigd: ik werd, ik wierd, geworden. Huig De Groot, (Hugo Grotius.)Ga naar voetnoot(2) Bort en het meestendeel der hollandsche regtsgeleerden die in hunne eigene tael geschreven hebben, behooren tot het getal dergenen die deze vorm van vervoeging aennamen. Dezelve bevindt zich ook op dit tydstip in vele Besluiten der Staten Generael, en in eenige officiele stukken in Belgiën gedrukt.Ga naar voetnoot(3) Nogtans was ik word, ik wierd, geworden, de gewoone vorm in Belgiën gedurende de XVIIIde. eeuw in zwang, en tot heden behouden. Rond het midden der lest verloopen eeuw werd de vorm: ik word, ik werd, geworden op nieuw en onverdeeld, aengenomen, en men behield: ik wierd, uitsluitelyk voor den onvolm. verl. tyd der aenvoegende wys. Men ziet dat dit ongelukkige werkwoord alle slach van lotgevallen en wederwaerdigheden heeft ondergaen; men heeft het op dergelyke wyze gedraeid, herdraeid en verdraeid, dat de arme sukkelaer er gansch mismaekt is door gebleven. Nu, dit ongelyk zou nog al te dragen zyn, indien het niet voor uitslag en gevolg had, ons, op dit punt, van alle andere germaensche volkeren af te scheiden. Voor deze is dit werkwoord onverstaenbaer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geworden; want van den tegenwoordigen tyd hebben wy eenen onvolmaekt verleden tyd, en van dezen eenen tegenwoordigen, gemaekt. Het is waerlyk te betreuren dat de, in het begin der vorige eeuw, in Holland gebruikelyke vorm: ik werd, ik wierd, geworden, de overhand op de andere niet behaeld heeft. Indien men toen ter tyde, zoo als men het heden doet, onze oude schryvers bestudeerd had, en bezonder, indien men alsdan zich op de Hoogduitsche tael, heden in Holland zoo gemeen, had toegelegd, zou men ongetwyfeld de noodzakelykheid gevoeld hebben zich nader met die groote natie aentesluiten; zich door haer te doen lezen, en men had tusschen twee spraekvormen, even zeer in zwang, die gene verkozen welke te gelyk door de oudheid, de rede en de belangen onzer litterarische tael het meest werd aenbevolen. Wy willen hier niet onderzoeken of het al of niet mogelyk zou zyn het oude gebruik in Belgiën herintevoeren. Welligt is het te vroeg om dit vraegpunt te behandelen. De tyd en onze yzeren banen zullen nog vele veranderingen te weeg brengen.
v.d.h. |
|