De Noordstar. Jaargang 2
(1841)– [tijdschrift] Noordstar, De– Auteursrechtvrij
[pagina 121]
| |
Volkszeden.
| |
[pagina 122]
| |
hun vel werden de outerbedienaers omkleed, welke in dit gewaed de stad dansend en zingend doorliepen. De Antis in Peru offerden aen hunne godheid die gene welke dezer eer weerdig gevonden waren: zy hakten de ongelukkige slachtoffers aen kleine stukken, en de vrouwen, de tedere vrouwen wierpen zich op dezelve en verscheurden ze met eenen ongeloofbaren wellust. De Kananëer, verbrandde menschen in zynen afgod Moloch en verheugde zich by dit aengenaem schouwspel. - Zoo ik niet vreesde in eene filosofische kyvery te treden, zou ik wel zeggen dat dit niet slechts door godsdienstige dweepery gebeurde; maer dat het wreede menschdom er zyn behagen in vond en zich verheugde dat het onder den schyn van godsdienst zynen bloeddorstigen drift mogt voldoen. De Romeinen, welke een beschaefd volk uitmaekten en de wellevenheid op eenen hoogen trap gebragt hadden, waren echter nog zoo verre niet gekomen dat zy hunnen bloeddorst konden overwinnen. Het Collyseum getuigt er niet dan te wel van. De romeinsche vrouwen en dochters klapten in de handen en waren blyde by het zien der wilde dieren welke de kristenen verscheurden, of by het schouwspel van de dood eens worstelaers welke door verlies van bloed uitgeput, nog lachend den laetsten adem kon uitblazen. Was dit niet enkele wreedheid?..... Wanneer de Spanjaerden in Amerika de ongeloovigen met duizenden verbrandden, omdat zy hunnen godsdienst niet wilden afstaen, was dit niet alleenlyk uit liefde voor de religie, maer wel zooveel om hunne bloedgierige inborst te voldoen. Wanneer Katarina de | |
[pagina 123]
| |
Medici en haer weerde zoon de St. Barthelemy geboden, was het ook geene enkele liefde tot den godsdienst die hen aenporde; maer wel hun wreede aerd waer zy in meer dan eene omstandigheid reeds proeven van gegeven hadden; en die welke het vonnis ten uitvoer bragten, waren ook zeer verre van uit enkelen geestdrift voor den godsdienst te werk te gaen. Welnu, lieve lezer, denkt gy dat onze zoo gezegde beschaefdheid dien drift heeft uitgeroeid? ô neen! hy bestaet nog. Alleenlyk heeft hy een ander kleedsel aengetrokken, alleenlyk is hy zoo poëtisch niet meer, alleenlyk heeft hy zich onherkenbaer vermomd. De oude slachtofferingen, de marteliën, de godsdienstige moorden, de pynbanken, de St. Barthelemy, het Collyseum, hebben zich op den schouwburg in de romans en in meer andere dingen vertrokken, en dáér werkt het alles nog, zoo niet lichamelyk, ten minsten in den geest en de beschaefde aenschouwer juicht nog en voelt zyn hart nog kloppen by het zien en het lezen der moorden en martelpynen. Doch niet slechts in vermomde nabootsingen hervindt men nog de uitspraek van den wreeden drift der menschen. Hoe dikwils niet hebben onze oogen getroffen geweest by het zien dier ysselyke gevechten tusschen huishoudelyke dieren. Ik herinner my zeer wel een gevecht welk ik bygewoond heb en welk plaets had tusschen een vyftal engelsche buldoggen en eenen ouden ezel..... My dunkt, lieve lezer dat ik u op dat woord ezel zie grimlachen: ezel. Welnu, ezel, ja! Dit beest is zoo verachtelyk niet als gy u mogelyk wel inbeelt, en de proeve is dat zeer vele beschaefde menschen zyn kleedsel..... - Doch, neen, laet het ons op | |
[pagina 124]
| |
geenen schertsenden toon nemen. De zaek is niet als al te treurig wanneer men ze wel inziet en de grondstelsels welke zy bezat, wil navorschen. Ik zeg dan dat ik my zeer wel herinner een gevecht tusschen vyf buldoggen en eenen ouden ezel bygewoond te hebben. Ziet hier ter welker oorzaek dit schouwspel plaets had. De ezel had sedert jaren lang zyn meester met de grootste nauwkeurigheid gediend. Geduldig had hy jaren lang van den morgen tot den avond gezwoegd en dan nog by stokslagen en slechten nooddruft zyn bestaen moeten houden. Nu was het beest versleten. Het kon niet meer zoo als te voren zware pakken dragen, wigtige lasten voorttrekken; en zyn gezigt zelfs was hem byna gansch ontgaen. Het diende dus voor niets meer. Zyn vel zelfs was weinig of niets weerd, dacht de goedhartige en dankbare meester; in een woord de ezel verdiende het eten niet dat men hem tot 's levens onderhoud moest beschikken. Lang had de bezitter des beestes gedacht wat hem te doen stond, wanneer hem in eens een allerschoonst gedacht in het brein viel. Hy roept zyne vrienden op eenen gestelden dag byeen met belofte hen iets fraei, iets vermaekelyk te doen zien. Ik was ongelukkig by die vrienden gerekend. Wanneer deze vrienden dan vergaderd waren, vonden zy een soort van strydperk, met ligte planken afgeslagen, bereid gemaekt, en welhaest verschenen de vyf honden grommelend in de strydbaen. Een weinig later deed de arme, blinde ezel zynen intrede. Een handgeklap begroette den ongelukkige en den meester werd toegejuichd. Het beest bleef eerst onbeweegbaer staen en het was slechts wanneer de opgehitste houden rond hetzelve | |
[pagina 125]
| |
blaffend liepen en het in de beenen hapten dat het arme dier eenen kreet liet uitgaen welke zyne droefheid op het hoogste uitdrukte, en die nogtans eenen algemeenen schaterlach hy de omstaenders verwekte, omdat het een ezelsschreeuw was. Intusschen gingen de honden voort en het vel des ongelukkigen werd zoodanig verscheurd, dat de voorbeeldige verduldigheid van den ezel een einde vond en dat het beest zich dapper begon te verweren. Het is niet te gelooven met welke kracht het ongelukkige dier zich verdedigde. Zyne stramme lidmaten hadden, als het ware, hunne jonge levenskracht teruggekregen, en vervaerlyk stampte het den grond met zyne achterklauwen en sloeg toevallig in alle rigtingen. Ongelukkig de hond welk een dier slagen ontmoette; want hy rolde grynzend ter aerde en bleef eenige oogenblikken als verdwelmd en zieltogend liggen. Nu en dan greep een der doggen het beest voor by den hals en dan rolde deze zich met afgryslyke schreeuwen op den grond en trachtte zoo zyn vyand doen te lossen; doch deze hield goed en staekte niet zonder eene diepe wond te maken waer 's ezels bloed zypend uitleek. Die stryd duerde ruim een uer en zoo lang tot dat de ongelukkige ezel door verlies van bloed en de hevigheid der pyn afgemat, op den grond neêrstortte, zyne gebrokene oogen nog eens opentrok en den laetsten snik gaf. Dit schouwspel deed goed aen de harten der omstaenders. Voor my, de omstaenders boezemden my eenen walg in, en de meester scheen my een hatelyk mensch. Ik ontzegde hem myne vriendschap. Die schouwspelen echter, bekennen wy het, zyn | |
[pagina 126]
| |
zeer zeldzaem, doch een ander al zoo schoon vermaek is het hanengevecht, en dit is nog in grooten bloei. Schoon ik om myn gezegde te staven geen aental oude schryvers heb geraedpleegd, durf ik nogtans zeggen dat ons Belgiën dit vermaek aen Albion ontleend heeft. - En myn gedacht steunt hierop dat de haen, zoo men weet, in het fransche wapen gevoerd wordt. Sommigen zeggen dat dit uit schimp gebeurd is, om de groote gelykenis welke tusschen den haen en den franschman te vinden is. Ik denk dat die gelykenis maer half bestaet; want schoon zy voor wat het schreeuwen aengaet, op denzelfden rang mogen gesteld worden, is de fransche moed nogtans nog verre van met dien van den haen te mogen vergeleken worden. - Wat er ook van zy, schynt het duidelyk dat het hanen gevecht eene bedekte wraek van den engelschman geweest is, om zoo het edel blazoen der franschen in Caricatuer te stellen. Dit gevoelen is nog te meer geloofweerdig, dat het in Engeland byna uitsluitend de hooge, de geleerde klasse is welke zich met dit tydverdryf bezig houdt. Wat deszelfs navolging in Belgiën betreft, die is niet moeilyk om uitleggen. Ieder weet genoeg hoe groot ons talent in de naäpery is, en hoe lieftallig wy ons met den neus laten leiden. Mogelyk zal de oorsprong welken ik gegeven heb wel eenige tegensprekers ontmoeten; doch hierom zal ik my ligt troosten, vermits ik verzekerd ben dat de schoonste en verstandigste zaken altyd het meeste opspraek en tegenkanting vinden. Want zoo het moeilyk is den oorsprong der dingen te vinden, is het ook niet min moeilyk dien oorsprong te doen verstaen. Eilaes! niet dan te dikwils wordt het genie miskend!.... | |
[pagina 127]
| |
Laten wy tot de hanen overstappen. Wy hebben gezegd dat het in Engeland byna alleenlyk de hooge klasse is welke zich met dit vermaek bezig houdt. In Belgiën is het geheel anders. Slechts de middelmatige volksklasse heeft zich dit tydverdryf aengeschaft en vindt in hetzelve een zyner grootste vermaken. Het is de volksklasse die, na een geheele week lang gezwoegd en onder het bewind van anderen gestaen te hebben, na zeer dikwils gedurende dien tyd het slecht humeur en meer andere dingen van hun meester te hebben moeten verdragen, des zondags ook hun hart eens ophalen, zoo als men zegt, op hunne beurt meester spelen, en by gebrek aen menschen te kunnen plagen, zich op arme dieren wreken en daerin hun vermaek scheppen. De hanenliefhebber bezit een aental hinnen waeruit hy, ten minste volgens hy aen zyne vrouw verklaert, veel profyt trekt. Wanneer hy des middags aen tafel gezeten, eenige lekkere eyeren voor zich ziet opgedischt, laet hy nooit na aen zyne wederhelft te doen opmerken dat hun die eyers niets kosten. Somtyds is de vrouw ongeloovig en beroept zich op het geld dat er aen het aenkoopen van kiekenvoedsel besteed wordt. Die opmerking is geenszins in den zin des mans en hy antwoordt dat hy ook wel iets tot zyn verzet mag hebben. Tegen zulke redens heeft de vrouw niets intebrengen en moet gevolgenlyk zwygen. De zondag waerop er een hanengevecht moet plaets hebben, is een ware feest voor onzen liefhebber. Van in de week reeds draegt hy veel meer zorg, als gewoonlyk, voor zynen haen: hy geeft hem veel krachtiger eten en heeft voor hem de grootste oplettenbeid. Des zon- | |
[pagina 128]
| |
dags morgends, na dat hy zyne kristelyke pligten vervuld heeft, houdt hy zich bezig met de sporen zyns kampvechters te scherpen en zoo puntig als eene naeld te maken, opdat elke slag zynen tegenstrever tot op het vleesch moge kwetsen. Wanneer de sporen des haens te klein zyn en niet goed kunnen gescherpt worden, worden het beest stalen sporen aengegespt, welke nogtans zoo als men ligt kan beseffen nooit die vastheid en bygevolg die kracht kunnen bezitten welke de natuerlyke sporen opleveren. Dit is dus niets minder dan een voordeel. Wanneer het uer des gevechts nadert, stapt onze liefhebber den huize uit, met den haen onder den arm en het genoegen, ja zelfs eene soort van laetdunkenheid en hoogmoed op het aenzigt. Met blydschap doorwandelt hy alsdan de straten, die van zyn huis naer de kroeg leiden, waer het gevecht gaet plaets hebben. Eindelyk doet hy zyn intrede, en; een toreador heeft niet meer verwaendheid, wanneer hy met zyn kleurig vaendel het worstelperk binnenstapt waer het stierengevecht gaet aenvang nemen, waer hy met zyne behendigheid het schrikkelyk dier gaet doorsteken en 's volks handgeklap mêedragen. Zoo haest niet is onze hanenliefhebber de herberg ingetrokken, of men omringt hem; hy moet zyn haen aen de andere liefhebbers ten schouw geven, en dan bewonderingen over de schoonheid en sterkte van het beest en de goede zorg zyns meesters. Deze voelt zich innig gevleid, dit oogenblik is hem alles waerd en hy benydt niemand. Intusschen komen de liefhebberen in volle getal en het schouwspel gaet aenvang nemen. Doch eerst moeten de ceremo- | |
[pagina 129]
| |
niën in acht genomen worden. De voorzitter neemt beurtelings de hanen welke in gevecht moeten treden, en onderzoekt dezelve. De vleugelen worden uiteengerokken en geschud om te zien of er geen peper of tabak tusschen de pluimen verstoken ligt, welk een groot voordeel in het gevecht zou kunnen toebrengen, wanneer de tegenstrever zulke ingredienten in de oogen zou krygen. Dan nog trekt men den bek open en men riekt of men geene medicamentenGa naar voetnoot(*) aen den haen heeft ingegeven, welke op de zenuwen werkende, bekwaem zouden zyn den medekamper te verflauwen en zelfs in onmagt doen te vallen. Eens dat die plegtigheden geeindigd zyn, zet men de twee hanen in het strydperk, welk, hetzy uit wissen, hetzy uit eenen lynwaden omtrek is samengesteld, en de aenschouwer met dezelfde gretigheid als die der romeinsche vrouwen, by het gevecht der worstelaers, en die der Spanjaerden by de stiergevechten, scharen zich rond het strydveld en geene enkele beweging der dieren kan meer ongemerkt doorgaen. Ieder slag, welken een der hanen ontvangt, valt op het hart zyns meesters; ieder bloeddrop welken het beest verliest, schynt als uit de aders des meesters geput te worden. Intusschen verheugen zich de omstanders en voelen eene onbekende vreugd in hunne borst rondwoelen; want die wreedheid spreekt aen hun hart en doet hunner inborst goed. De gepluimde dieren volharden nu met elkaer de bloedigste en nydigste slagen toetebrengen. De stryd duert zoo lang als beide vechters adem bezitten, hunne vleugelen kunnen ver- | |
[pagina 130]
| |
heffen, hunne sporen kunnen doen hakken, hunne bekken kunnen doen in 's vyands vleesch dringen. Soms vallen beide door vermoeidheid uitgeput, op den grond neder en blyven eenige oogenblikken onberoerbaer. Denk echter niet dat daerom de stryd gedaen zy. Neen. Zy rusten slechts om dezen nog heviger dan voren te hervatten. Opdat de stryd geeindigd zy, moet eerst een der hanen dood zyn of wel geschreeuwd hebben, en dan is de schreeuwer verloren en zyn geluid wordt met de dood gestraft: men snydt hem onmidlyk den nek af. De overwinnaer is soms zoo krachteloos dat zyn leven nog zeer lang in gevaer is, en alle de zorgen van den meester vereischt. Deze, alsdan, geeft ook de beste proeve van eene, om zoo te zeggen vaderlyke liefde en spaert geene middelen om hem de gezondheid en krachten wederom te geven en hem bekwaem te maken om..... weder te vechten. Ondertusschen vervolgen de gevechten en elke mael moet er een der kampers bezwyken. Den overwinnaer is gewoonlyk een zekere geldprys bestemd en hy draegt den roem van de bloedige vertooning mede. Wanneer het nu alles geeindigd is, voegen zich de liefhebbers by elkander en eene schaterende vreugde volgt op den onmenschelyken bloedstryd. De hanen welke den dood in de worsteling gevonden hebben, worden door den weerd des herbergs bereid gemaekt en moeten ter nooddruft aen hunne beulen verstrekken. Wel nu, lieve lezer, even zoo als de Meksikanen voor de menschen deden, even zoo handelen de hanenliefhebbers met hunne slachtoffers. Zoo men ziet, heeft de natuer zich slechts vermomd en de draperyen waer- | |
[pagina 131]
| |
mede zy zich omhangen heeft, laten nog zeer wel hare naekte vormen doorschynen. Het geslacht van Kaïn heeft nog altyd zyn ingeboren karakter bewaerd en de Meksikanen herleven nog in zekere liefhebberen van onzen tyd. Zoo zy niet als de priesteren waervan wy gesproken hebben, zich met het vel der slachtoffers omkleeden en woedend door de straten loopen, laten zy nogtans niet na hunne ongelukkige slachtoffers tot overdaed te doen dienen, en by middel van den drank, de straten zwymelend te doorkruissen, en, indien zy onderwege niet blyven liggen, hunne huizen strunkelend binnen te treden en niet dan te dikwils hunne ongelukkige vrouwen alsdan beschoftelyk te bejegenen. Dit is het gewoonlyk einde dier feesten. - Welnu, lieve lezer, moet gy niet met my bekennen, dat de bloedige slachtofferingen der ouden nog heden bestaen, dat de romeinsche schouwspelen nog niet geheel van de aerde verdwenen zyn, en dat de beschaving, dit woord welk met zoo hooge laetdunkenheid uitgesproken wordt, slechts vermomming beteekent; vermits zy nog niet magtig genoeg is om de kwade driften uit het menschenhart uitteroeyen, en den mensch, niet alleen in schyn, maer in der waerheid gevoelig en deugdzaem te maken?....... ô Kaïns geslacht! Usque tandem?......
x. |
|