De Noordstar. Jaargang 2
(1841)– [tijdschrift] Noordstar, De– Auteursrechtvrij
[pagina 5]
| |
Alençon te Antwerpen.I.
| |
[pagina 6]
| |
giftigende slang tusschensloop, belette nogmaels derzelver aenstaende welvaert; en de zuidelyke deelen des lands hervielen later in de hatelyke, doch tamelyk verzachte kluisters der Spaensche heerschappy. Zulkdanig was de toestand der zaken in Nederland, wanneer Frans, hertog van Alençon en van Anjou,Ga naar voetnoot(*) ten jare 1580, door de Algemeene Staten gekozen werd tot hertog van Lothryk, van Braband, van Limburg en van Gelder; grave van Vlaenderen, van Holland, van Zeeland en van Zutfen; Markgraef des Heiligen Roomschen Ryks, en heere van Friesland en van Mechelen; - by uitsluiting van Filips II, koning van Spanje. Deze nieuwe Landsheer, van wie men de vleyendste hoop koesterde, en die, als opvolger der oude hertogen van Bourgonje, het zegel aen 's lands verworvene vryheid moest gaen hechten, deed zich lang verwachten. De Antwerpenaren, in hun ongeduld, noemden hem den hertog van Allanxom, dat is allangzaem, zinspelende tevens op zynen naem en op zyn lang vertoef. Eenige maenden na zyne kiezing, had hy zich, aen het hoofd van een talryk leger, naer de Nederlanden begeven, en zyne regering aengevangen, met het beleg van Kameryk, door den hertog van Parma ondernomen, te doen opbreken; deze luisterryke daed had | |
[pagina 7]
| |
reeds den Spanjaerden schrik in 't hart gejaegd, en hem de gemoederen van den landzaet aengewonnen; maer, daer hy zyne krygsbenden geene bezoldiging kon verschaffen, verbraken deze hunne banden, en liepen uit een. Alsdan vertrok Alençon naer Engeland, alwaer hy meer dan drie maenden in vermakelykheden doorbragt; hy dacht wel eens de koninginne Elisabeth voor echtgenoot te verkrygen, met haer, voor huwelyksgift, de heerschappy der Nederlanden op te dragen; doch deze aenbieding, hoe voordeelig ook in 's hertogs oogen, werd met den gewenschten uitslag niet bekroond. Heuschelyk te leur gesteld, kwam hy eindelyk, den 19 February 1582, te Antwerpen aengeland, en deed aldaer ten zelfden dage zyne plegtige intrede. Wanneer men de beschryvingen der vreugdebedryven, welke onze voorvaders telkens by het inhuldigen van een nieuw opperhoofd pleegden, slechts met een nauwoplettend oog doorloopt, kan men niet nalaten hun eene opregte hulde van erkentenis te bewyzen, verrukt als men is over den diepen eerbied en de onbewimpelde genegenheid die zy hunnen landbestuerderen toedroegen. Wat kostbaerheden zag men niet op alle plaetsen pryken! wat blydschap in aller harten! wat opgetogenheid op elks gelaet! welk een gejuich, welk een geschal van herhaelde vreugdekreten hoorde men niet ten allen kanten wedergalmen! Het was op deze treffelyke wyze dat Alençon in Antwerpen werd onthaeld; slechts zes dagen te voren had men de echte tyding zyner komst ontvangen, en weldra waren er menigvuldige versieringen allerprachtiglykst uitgevoerd: praelbogen, zinnebeelden, opschriften, ter | |
[pagina 8]
| |
zyner eer gemaekt, verschenen in overvloed; geen geld werd er gespaerd, alles werd op het kostelykst aengelegd. Op maendag 19 February, tusschen 10 en 11 ure 's morgens, onder 't bulderen van 't geschut en het bly geschreeuw der menigte, ontscheepte Alençon met zynen schitterenden stoet van Fransche en Engelsche edellieden, op het Kiel, aen de zuidzyde van de stad. Hier werd hy ontvangen door den prins van Oranje, en door de Wethouderen van Antwerpen, allen te paerd gezeten, en met groote sierlykheid in nieuwe kleeding uitgedost. Deze leidden hem naer een schoon gebouw, niet verre van daer, ter gelegenheid opgerigt: de leden der staten van Braband wachtten hem daer af. Na de eerste groetingen en pligtplegingen, die gewoonelyk in zulke omstandigheden plaets grypen, sprak Andreas Hessels, geregtsschryver der Algemeene Staten, den hertog in dezer voegen aen: - ‘Gedank zy God almagtig, die geweerdigd heeft ons uwe Hoogheid in veiligheid te zenden. Hoogedel vorst, ontvang hier uit myn' mond, in name der edelen en der gemagtigden der steden van Braband, de openhartige betuiging onzer gehoorzaemheid en trouw: nooit hebben wy dezelve gelogenstraft, nooit zyn wy noch onze voorouders aen de pligten, ons jegens Vaderland en Vorst opgelegd, te kort gebleven: eerst hadden de beheerschers hunnen plegtiglyk gezworen eed verbroken; eerst hadden zy ons vermetelyk en willekeurig onderdrukt, eer wy hun tegenstonden en hunne euveldaden trachtten te beletten. Wy die nooit te voren straffeloos gehoond noch vernederd zyn geweest, wer- | |
[pagina 9]
| |
den door wraekzuchtige vreemdelingen gehoond en vernederd: stroomen bloeds vloeiden in deze landen, en de grond draegt nog de schrikkelyke teekens hunner moorddadige wanbedryven. Eene yzeren hand hield onzen ingeboren moed gekneld, en wy konden hygen noch verroeren onder hare drukkingen! Nogtans was onze standvastigheid in het lyden grooter dan hunne halsstarrigheid in het pynigen. Wy zyn opgestaen, en hebben eenparig dit schandelyk juk afgeworpen, wy hebben die wreedaerds uit ons land verjaegd en ons een Opperheer gekozen, die uitstekende blyken van moed en menschlievendheid gegeven heeft. Ja, Gy, Hoogedel Vorst, broeder des magtigen konings van Frankryk, gesproten uit den doorluchtigsten stamhuize van Europa, waer uit Bourgonje's hertogen ook hunnen oorsprong namen, zult een ware opvolger dezer vorsten zyn; gy zult hunne verdiensten niet slechts evenaren, maer zelfs nog te boven gaen. Wy zullen dan wel eens, onder uw beleid, onzen ouden roem herkrygen, en dan zullen wy den Hemel dankzeggen, en hem bidden voor het welzyn en behoud van onzen vromen en goedertieren Vorst, den hertog van Braband!’ Deze aenspraek werd met eene algemeene toejuiching begroet, en luid geroep van ‘leve de hertog van Braband’ weergalmde onder de talryke scharen die deze plegtigheid bywoonden. De hertog antwoordde met welvoegendheid, beloofde s' lands wetten, gewoonten en voorregten in alles te handhaven, en bedankte de staten over hunnen keus. De Blyde-Inkomst werd alsdan voorgelezen, en de hertog zwoer gulhartig alle de punten derzelve. Daer- | |
[pagina 10]
| |
na hing de prins van Oranje hem den roodfluweelen mantel om, en zettede hem den hertoglyken hoed op het hoofd. Terwyl hy met den mantel bekleed werd, fluisterde de prins hem zachtjes deze geheimvolle woorden in het oor: ‘Mynheer, gy hoeft dien knop vast toe te trekken, op dat men u dit plegtig en vermogend gewaed niet afrukke;’ en wanneer Alençon den hoed op het hoofd had, zegde Oranje hem nogmaels, als of hy met hem den gek wilde scheeren: ‘Mynheer, ik bid God dat uwe Hoogheid dit kleedsel zeer lang moge bewaren, want nu zyt gy voorzeker hertog van Braband!’ Alsdan kwamen de Staten en de Edelen beurtelings hunnen eed van getrouwheid doen. Na de wederzydsche aflegging der eeden, kwam de Raedpensionnaris Jan Van der Werck, in name der stad Antwerpen en des Markgraefschaps van het heilig Ryk den hertog insgelyks met eene redevoering begroeten, waerop Alençon wederom beleefdelyk antwoordde; hy legde dan ook den eed af als Markgraef des Heiligen Roomschen Ryks. Ten vier ure namiddag hadden alle deze plegtigheden een einde genomen; de hertog beschreed een wit Napelsch paerd, en begaf zich naer de stad, onder het geschal der bazuinen en het gejoel der juichende scharen; hy was vergezelschapt van een ontzaglyken stoet Fransche, Engelsche en inlandsche edellieden, van de wethouderen, de Gilden en alle de andere ambtenaren en ambachtslieden der stad, alsmede van de Staten en gemagtigden der steden van Braband, en ten laetste van zyne lyfwacht, van die des prinsen van Oranje, en twintig burgervendelen. Zoodra hy de Keizers (thans genaemd St.-Joris) | |
[pagina 11]
| |
poort genaekt had, kwamen zes antwerpsche edellieden hem ontvangen met eenen hemel van gekruld gouden laken, welke zy, de geheele stad door, boven zyn hoofd verheven hielden. Op zynen togt werden er door zyne schildknapen gouden, zilveren en koperen penningen onder het volk gestrooid; deze stukken waren tweederlei: eenigen droegen op de voorzyde 's hertogs borstbeeld, en rond hetzelve deze woorden: FRANciscus, Filius, FRANciae, FRAter UNICus REGis, Dei Gratiâ DUX BRAbantiae; anderen waren kleiner en vertoonden op dezelfde zyde de twee wapens, van Frankryk en van Braband, nevens elkander vastgehecht; op den boord dezer laetsten stond te lezen: ‘François de France, duc de Brabant.’ Allen hadden op de keerzyde eene ryzende zon, die het aerdryk verkwikt en de duistere wolken verdryft, met des hertogs zinspreuk: ‘fovet et discutit.’Ga naar voetnoot(*) De straten, waer de nieuwe hertog voorbyreed, waren met eene buitengewoone pracht versierd, elk genootschap, elke gild, elk ambacht, iedereen had om stryd de hand aen het werk geslaen, en geld en middels toegebragt, om boven alle anderen uit te munten; overal zag men kolommen, obelisken, zuilen, boom- en groengewas, fakkels en toortsen, met smaek en orde geschikt. Binnen aen de stadspoort, bespeurde men een overkostelyken wagen waerop de maegd van Antwerpen benevens andere zinnebeeldige vrouwen zich vertoonden. - Op den hoek van de Lange- Gasthuisstraet, tegenover de St.-Joris kerk was een praeltafe- | |
[pagina 12]
| |
reel door de Rederykers van de Goudbloem opgerigt. - Een ander praeltafereel, hetwelk de Rederykers, met name de Violieren, bezorgd hadden, stond aen den Driehoek, op het ander einde van de Lange- Gasthuisstraet. - Op de Meirebrug zag men een wanstaltigen Olifant, beladen met een steenen kasteel, waerop oorlogstuig en gewapende mannen waren. - De gansche Meir was met krygsvolk opgepropt. - Een derde praeltafereel, door de Rederykers van den Olyftak bekostigd trof men aen op de Meir, by de Clara-straet. - Op den hoek der Cathelyne vest en der Lange-nieuwstraet, was eene schoone poort van witten steen te zien. - Op de Groote-markt ontmoette men den wydberoemden reus, Druon Antigoon, te midden der burgery: wanneer de hertog hem voorbykwam, liet Druon, door zeker bedekt middel, het wapen van Spanje nedervallen, en hief dat van Anjou op. - Vóór het Raedhuis stond een overschoon anphitheatrum met scharlaken behangen. - Aen den ingang van de Hoogstraet was de Walvisch geplaetst: op deze zat Neptuen met den drieland in de hand; vóór den Walvisch zag men nog eenen Zeegod met twee zinnebeelden, den Handel en de Scheepvaert. - Aen den anderen kant der Hoogstraet, op de plaets waer weleer St.-Janspoort stond, (welke destyds slechts één jaer was afgebroken,) ging men door een allerfraeisten praelboog. - Op den Oever, by de Munt, prykte een schrikinboezemend zeepaerd, 20 voet hoog. - De St.-Michiels, nu Kloosterstraet, en de voorplaets der schoone en groote St.-Michiels abtdy, waer het hertoglyk paleis in was, schitterden van kostbaerheden. Alle deze luisterlyke vertooningen waren daer- | |
[pagina 13]
| |
enboven met tallooze latynsche verzen opgehelderd. Verders was de stad verrykt met nog andere ongeziene kunstvoorwerpen, welke wy, kortheidshalve, ons hier onthouden te vermelden.Ga naar voetnoot(*) Alençon was verstomd; en bekende dat hy nergens iets zoo wonderbaers gezien had; daer hy zyn gezigt niet kon verzadigen, en een zeer langen weg te betreden had, was sints lang de zon gedaeld wanneer hy aen zyn paleis aenkwam. Evenwel ontbrak de dag niet; vermits overal fakkels, toortsen en pektonnen blaekten; en de verschillige en kunstige verlichting der straten, de vuerwerken op de torens nog tot den luister dier feestviering bybragten. Eindelyk ten twaelf ure 's nachts, hoorde men op eens een twintig duizendtal handbussen te gelyk losbranden!........... Dit was het sein dat de hertog van Braband over den drempel van St.-Michielsklooster was getreden. Twee dagen later, op 22 February, legde de hertog zynen eed aen Antwerpen af, en de Wethouders zwoeren hem op hunne beurt gehoorzaemheid en trouw. Na deze plegtigheid hield men op het Raedhuis in het openbaer eene kostelyke maeltyd, welke Alençon met zyne aenwezenheid vereerde. De vreugdebedryven duerden eene geheele week; het volk gaf onophoudelyk de uitdrukkelykste blyken zyner opgetogenheid, daer de toekomst zich nu lachend opdeed, en Neerlands | |
[pagina 14]
| |
eigenbestaen als verzekerd scheen. Hy, die het voorwerp der algemeene blydschap was, werd als een verlosser aenzien en geëerd, zyne voeten werden met tranen van dankbaerheid besproeid, en men zoude hem schier als een God aenbeden hebben. ô Ja, een volk dat alzoo zynen Heer en Meester mint, verdient eene ongemeene wederliefde: deszelfs welvaert en tevredenheid moet hy met de grootste vlyt naspeuren en betrachten; en in alles behoort het ook met dezelfde rondborstigheid, die het voornaemste zyner kenmerken uitmaekt, behandeld te worden! | |
[pagina 15]
| |
II.
| |
[pagina 16]
| |
openbarelyk beloofd (en het was ook zyne pligt) de Algemeene Staten uit al zyn vermogen by te staen en nieuwe krygsmagt te vergaderen, om de Spanjaerds te verjagen, en den binnenlandschen oproer gansch te stillen. Engeland en Frankryk zouden hem krachtdadiglyk ondersteund, en hem geld en manschap in overvloed toegezonden hebben. Maer deze zoo schoone beloften werden niet behoorlyk ten uitvoer gebragt. De listige Elisabeth, die het oorlogsvuer tusschen Frankryk en Spanje meer en meer had weten aen te steken, en, door de verdeeldheid der naburige landen, hare eige natie zocht te verheffen, zou zich wel gewacht hebben Alençon opregtelyk ter hulpe te komen, en hem met iets anders dan met streelende woorden te payen. De koning Hendrik III, was zynen broeder ook niet toegedaen: hy vreesde dat, indien deze in zyne onderneming slaegde, en de Spanjaerden gelukkiglyk verjoeg, de hertog, door de heerschzucht overwonnen, hem zelven zou aentasten en de kroon van Frankryk trachten af te nemen; ten andere zag hy met leed de onteering des franschen naems, en zond derhalve by tyds eenige middelen zynen broeder over, om den kryg te kunnen staende houden. - Diensvolgens behaelde de Landvoogd slechts weinige of geene zegepralen: Aelst, Helmont en Eindhoven getuigen schier alleen van de dapperheid zyner krygsbenden; terwyl menigvuldige nederlagen, en wel inzonderheid het verlies van Audenaerde en van Lier, den ingezetenen dezer landen grootelyks hadden mishaegd. Welligt zouden de Franschen meer gevorderd hebben, had Alençon zichzelven aen het hoofd zyns legers gesteld en den zynen moed in 't hart | |
[pagina 17]
| |
gestort; maer in stede van aen deze pligten te voldoen, bleef hy zich aen goeden sier, aen spelen en vermaken overgeven, en liet het schip des staets op Gods genade voortdobberen. Geen wonder dan dat hy door de rondborstigheid der inboorlingen veracht en versmaed werd. De Franschen zelve, zyne landgenoten, ondanks hunne wispelturigheid, mistrouwden zyn geveinsd karakter en konden zyne ongebonden levenswyze niet dulden. Van zyne eerste jongheid af kwol hem eene inwendige ziekte, die hy zyner overdaden moest dankwyten. Zyn aengezigt zelf werd er door besmet, en zyn neus was dusdanig opgezwollen dat hy byna dubbel scheen; de fransche spitsvinnigheid vond hier op te schertsen, zeggende dat men over 's hertogs dubbelgeneusdheid geenszins moest verwonderd staen, dewyl hy twee aenzigten had, hetwelk tevens eene zinspeling op zyne wankelbaerheid was. - Deze, en andere voorvallen bragten zeer veel toe om Alençon hatelyk te maken by de Nederlanders. De misnoeging was weldra ten top gestegen, en men begon zich weinig over het gezag des hertogs te bekreunen, en zich, als te voren, op de overlang beproefde omzigtigheid des prinsen van Oranje te verlaten. Evenwel verdroot het Alençon op zulke wyze behandeld te worden; hy wilde niet, zoo als zyn voorzaet Matthias, met eenen schyn van opperhoogheid zich te vreden houden, en uitte, over de bekrompenheid zyns gezags en het mistrouwen zyner onderdanen, een bitter beklag aen de Staten van Braband. Ziende alsdan dat deze niet geneigd waren zyn gebied uittebreiden, gaf, hy het ontwerp, waer toe men hem reeds overlang had aengepraemd, den lossen toom. Opgehitst | |
[pagina 18]
| |
door eenige jongere en warmere hoofden zyns gevolgs, als waren de Graven van Rochepot, St. Aignan en Fervacques, besloot hy de vereenigde Landschappen op eens met geweld te overmeesteren. Aen zyne vertegenwoordigers in verscheiden steden liet hy een geheim bevel geworden, dat zy op den zelfden dag ten uitvoer moesten brengen. Het was als of hy hier te lande, in navolging zyns broeders wylen Karel IX, den afschuwelyken St. Bartholomeusdag vernieuwen wilde. Hy nam voor zelf den aenslag op Antwerpen te besturen, en bestemde daer toe den 16en January 1583. Een groot aental Franschen, Zwitsers en Engelschen legerden te Berchem, Borgerhout en in de andere omstreken der stad; Alençon had, zoo het scheen, dezelve byeengeschaerd om den zegeprael, tot Eindhoven behaeld, door hen te doen vervolgen; maer de burgers hadden reeds van zulke ongemeene samenrotting onder de stadsmuren kwaed vermoeden opgevat. Zy vreesden dat deze vreemde gieren by nachte de stad zouden inrukken, gelyk het inderdaed voorgenomen was. Men hield derhalve de poorten vastgesloten, men spande de kettingen in de straten en 's nachts hong men de lantarens uit; tusschen negen en tien ure 's avonds echter kwam eene bende Zwitsers en Franschen tot by de Roode poort levensmiddelen vragen, en de hertog begeerde dat men hen van wyn en brood zoude voorzien. Doch de Gildebroeders, die aen gemelde poort de wacht hielden, gedoogden niet, uit vreeze van gevaer, dat ze geopend wierde; - deze voorzigtigheid deed de eerste pooging mislukken. Des anderendaegs, 17 January, liet men de kettin- | |
[pagina 19]
| |
gen gespannen en de poorten gesloten. De hertog, om allen argwaen wegteruimen, en des te beter zyn oogmerk te bereiken, liet aenkondigen dat hy dadelyk een' wapenschouw over zyne, buiten de stad gelegerde, krygsbenden ging nemen, en ze onmiddelyk naer Noordbraband zoude doen vertrekken. Hy verzocht tot tweemael toe den prinse van Oranje hem te willen vergezellen, doch deze verschoonde zich hier over, uit hoofde van onpasselykheid en van 't onstuimig weder. Deze tyding bedaerde eenigermate de bevreesdheid der Antwerpenaren. Op de torenklok van St. Michielsklooster sloeg het twaelf ure, het etensuer der burgery, wanneer de hertog gevolgd door ongeveer twee honderd edellieden en veldoversten, te paerd gezeten en door zyne lyfwachten omringd, trotschelyk zyn paleis uitreed. Eenige zyner dienaren liepen op de wegen die naer de Kipdorp en de Roodepoort geleiden, om de straetkettingen los te maken, onder voorwendsel dat zy niet wisten langs waer de hertog uitryden wilde. De oversten der burgerwacht, Jacob Dellafaille en Adriaen Vierendeel, werden insgelyks gezonden om gemelde poorten te openen. Twee reyen burgeren stonden met ongedekten hoofde op de straten waer de stoet voorbykwam, en werden door den hertog allervriendelykst gegroet. Alzoo kwam hy langs de Hoogstraet, de Groote-markt, de Wyngaerdstraet en het Kipdorp, tot buiten de Kipdorppoort, op de tweede valbrug, alwaer de leuze des aenslags werd gegeven. Een der edelieden veinst zyn been gebroken te hebben, en eensklaps galmen de woorden jambe rom- | |
[pagina 20]
| |
pue van mond tot mond door geheel het leger. Op dit gerucht loopt een wachtmeester, De Keyser genaemd, by den edelman, die hem op staenden voet doorsteekt. Adriaen Vierendeel, met de gansche wacht, werd overrompeld. Alsdan storten alle de Franschen, behalven eenigen die buiten by den hertog blyven, met een woedend gedruisch de stad in, onder het geschreeuw van ‘tue, tue, Ville gaignée, Vive la Messe.’ Zy steken van stonden aen, digt by de poort, een huis in brand; sommigen loopen het Kipdorp door, tot by de Wyngaerdbrug; anderen, de Lange-nieuwstraet in, tot by de Beurs; anderen ylen de wallen over, maken zich meester van 't geschut dat op de vesten staet en keeren hetzelve stedewaerts. Zy vermoorden onbarmhartiglyk alwie op de straten durft blyven; zy rukken ook de huizen in, beginnen te plunderen en te branden en de vrouwen te schaken, met een woord, alle de afgrysselyke euveldaden te plegen, welke by eene stadverwoesting gewoonelyk plaets grypen. Maer de burgers, die de Spaensche woede, in 1576 voorgevallen, in verre na nog niet vergeten hadden, alhoewel op de verraderlykste wyze aengetast, geven den moed niet op: zy scharen zich te saem, en ylen tegelyk naer de slagtingsplaets. Op de torens luidt men de klokken, men slaegt de trommels, men roept ten allen kanten de burgery te wapen. Jong en oud, man en vrouw, ryk en arm, Roomsch, Geus, Calvinist en Lutheraen, het komt al te been en valt op eens den Franschman op het lyf. - Balthasar Tasse, een heldhaftig man, biedt een der eersten wederstand en betaelt het met den dood. - De buiten-burgermeester Filips | |
[pagina 21]
| |
Van Schoonhove had den hertog uitgeleide gedaen; doch met de razende ruiters ingevallen zynde, ontsnapt hy gelukkiglyk, en gebiedt aenstonds de kettingen overal te spannen. - Gaspar De Hoedemaeker, zyn opperwachtmeester, die met spoed deszelfs bevelen ten uitvoer helpt brengen, wordt nevens hem doorschoten. - Een bakker, de borst en de armen naekt, hebbende slechts een voorschoot aen, komt trotschelyk zyn' kelder uit, gewapend met een' ovenpael; hiermede slaet hy een' edelman den zadel uit, en daer hy ziet dat er op hem wordt toegerend, springt hy op het paerd des doodgevallen ruiters en vliegt eensklaps uit het oog. - Ieder burger is een held: langs de straten, uit de huizen wordt op de ruitery geschoten; sommigen, by gebrek aen lood, bedienen zich van geld en van de knoppen hunner kleederen Een slagregen van steenen en allerlei huisgerief ploft uit de vensters onophoudelyk op de verbaesde Franschen neder!...... Eene bende Zwitsers, die alsdan de poort wil binnentreden, komt de verwarring nog vergrooten. Zy belemmeren den uitgang der vlugtelingen, en allen worden ten plaetse door der burgeren werptuigen neêrgeveld. Man en paerd tuimelen overhoop: het gebriesch der paerden, het gehuil der mannen, die nog levend in een wemelenden berg van lyken, anderhalf mans lente hoog, de hoofden uitesteken en naer adem snakken, maekt een akelig gedruisch en levert een afschuwelyk schouwspel op. De overige krygers zyn genoodzaekt van boven af de wallen het water intespringen; doch weinigen mogen den overkant genaken: eenigen worden nog van verre door 't geschut gedood; anderen, | |
[pagina 22]
| |
door belemmering of door de zwaerte van hun wapentuig, moeten in dien schrikkelyken poel versmachten. Daer nu de hertog niemand zag de poort uitloopen, en velen over de stadsmuren vallen, dacht hy eerst dat de burgery de neêrlaeg onderstond, en hy verheugde zich bereids met losse woorden, zeggende: ‘ha! ha! het spel is gewonnen; ziet hoe het gespuis over de muren wipt!’ Doch, wanneer hy het geschut naer hem zag wenden, koos hy in allerhaest het hazenpad, en mogt zich gelukkig achten een zoo dringende gevaer te ontkomen. De prins van Oranje, die op het gerucht des gevechts insgelyks was toegeloopen, wilde eerst als bemiddelaer optreden; maer het was te laet. Na den slag zag men menschen van allen stand en ouderdom zich tederlyk omhelzen, de handen naer den Hemel heffen, en God eenparig danken over eene zoo wonderbare behoudenis. Des anderen daegs begon men op stadswallen de dooden te begraven; in het water vond men er vier honderd; twee honderd lagen op de straten en in de huizen uitgestrekt; vóór de poort was een negen honderdtal ruiters, verpletterd en verminkt, opeengestapeld, en met paerden verward.Ga naar voetnoot(*) Antwerpen, in deze slagting, had slechts honderd zyner burgeren verloren. De Bisschop van Constance, 's hertogs grootaelmoessenier, de graef van Fervacques met nog andere voorname edellieden en vyftien honderd krygsknechten, | |
[pagina 23]
| |
werden gevangen genomen, en later naer Frankryk ongehinderd weêrgezonden....................................................................
Tot geheugenis van dien, voor Antwerpen zoo roemvollen, slag, naderhand de fransche furie geheeten, plaetste men boven de Kipdorppoort het volgende jaerschrift, dat men er ten huidigen dage nog ziet pryken:
aUXILIUM sUIs DeUs.
de bom. |
|