oordeelende, ons gelaekt hebben om den keus van eenige letterkundige stukken welke geenszins met hunne manier van zien overeenkwamen; doch deze persoonen weten niet wat een tydschrift is. Zy weten niet dat hetzelve voor alle standen, voor alle lezers moet geschikt zyn; dat het zoo wel in handen van den eenvoudigen burger en werkman moet kunnen gegeven worden als in die eens geleerde of uitsluitelyken letterkundige. Zy verstaen niet of willen niet verstaen dat de eerste pligt, welken de opstelleren eens tydschrifts, jegens het publiek te vervullen hebben, is van zoo veel mogelyk verscheidenheden opteleveren, welke bekwaem zyn aen alle eischen en aen elken verschillenden smaek te voldoen, Ware het, byvoorbeeld, geene dwaesheid, niets dan oudheidskundige beschryvingen te geven, of wel hoogdravende, zedelyke bespiegelingen of filosofische verhandelingen of drooge kunstryke navorschingen? Voorzeker; want dit zoude de gemeene lezer niet verstaen, en de hooggevorderde heeft liever dit zelf gaen optezoeken in werken welke deze stoffen nauwkeuriglyk en in den grond naspeuren en behandelen. Dit zou dan, volgens ons, niets zyn als van het doelwit afwyken welk wy ons hebben voorgesteld, en slechts maken dat het tydschrift niet meer in de handen van iedereen mogt komen en met genoegen van het publiek gelezen worden.
Het is ook om deze kortzigtige bepaeldheid te voorkomen, dat wy getracht hebben zoo veel verscheidenheid mogelyk in onze uitgaef te brengen. En den leeslust in ons volk optewekken, is hier in ons grootste inzigt geweest.
Volgen wy in eenige woorden den aert en den vorm der stukken welke wy gedurende den eersten jaergang hebben afgeleverd.
Wie de wysbegeerte eenigen smaek oplevert, zal niet zonder genoegen gelezen hebben het zinnebeeldige verhael: De Pelgrim in het oosten, van onzen verdienstelyken romanschryver, den Heere H. Conscience. Onder den lachenden en engelachtigen