De Noordstar. Jaargang 1
(1840)– [tijdschrift] Noordstar, De– Auteursrechtvrij
[pagina 107]
| |
Wetenschappelyke aenmerkingen gedurende eene reize in Italien.[Florencien.]
| |
[pagina 108]
| |
gewoorden over de Ontleedkunde te zeggen en te dier gelegenheid eenen man te doen kennen wiens naem mogelyk op onzen bodem nog geenen weergalm gevonden heeft. Onder andere gestichten bezit Florencien een der raerste kabinetten van ontleedkundige stukken. Onder deze bevindt zich eene byzondere verzameling van voorbereidsels van den vermaerden Girolamo Segato. Tot hier toe heeft men slechts de anatomische voorbereidsels, op het doode lichaem gedaen, by middel van uitdrooging of inspuiting of indompeling in spiritus kunnen bewaren. Buiten dat deze middelen van behoudenis onvoldoende zyn en nooit voor groote lichaemschgedeelten kunnen gebruikt worden, hebben zy nog dit nadeel, dat zy meest altyd de vorm en de kleur aen de voorbereide stukken ontnemen en de studie derzelve als om zoo te zeggen ten onutte maken. Dit voelde Segato, en zyn groote geest wilde in dit gebrek voorzien. Geheel aen de kunst toegewyd, waren hem geene moeiten te groot, geene ongemakken te zwaer, om tot zyn voorgestelde doel te geraken en zyne geliefkoosde droom te zien bewaerheden. Er was iets in zynen geest dat hem den goeden uitval zyner onderneming als voorspelde en zynen moed gedurig ondersteunde. Zie hier in welken zin de heer Giuseppe Pellegrini van Florencien, den voorval verhaelt, aen welken Segato het eerste gedacht dat hem op den weg zyner uitvinding gebragt heeft, zoude verschuldigd zyn. In den jare 1820 bevond zich Girolamo Segato in de woestynen van Afrika, juist in de ruimte welke zich van Oûadi-Elfa, of tweede katarakt van den Nyl, tot | |
[pagina 109]
| |
aen Mograt in de provincie van Sokkot, uitstrekt. Daer deed zich aen den kundigen reiziger een dier verbazende wonderen der natuer op, welke in die streken, en byzonderlyk in Hoog-Nubien, niet raer zyn; en welke men met den naem van Semoen gekenmerkt heeft. Deze verschrikkelyke Zandwind hecht zich gewoonlyk eerst een weinig onbeweegbaer aen den zandigen grond vast; waervan hy zich in ronden langworpigen vorm aftrekt, zich in de hoogte verheft en dan den geheelen omtrek met wolken van zand overstroomt: in zulker voege dat er de geheele lucht als van verdonkerd is. In het punt waer hy zich uit verheft, is de woestyn zoo wyd en breed uitgegraven, dat men ligt zoude wanen den grond van een uitgedroogd meir te zien. Somtyds ook zyn de Semoens beweegbaer en waer zy voorbysnellen, is het als of zy de woestyn uitgraven en ze tot eene soort van rivierbedde maken. In een dier beweegbare zandwinden bevond zich Segato, en zonder het gevaer te vreezen, volgde hy moediglyk den weg, welken hem de Semoen baende, en onderzocht met de grootste nauwkeurigheid de minste indrukkingen welke hem de wind naliet. In eens nu deed zich aen het oog van onzen onderzoeker een gedeelte verkoolde stof op, welke, by nader onderzoek, karakters het menschen lichaem eigen, opleverde. Een weinig verder vond hy een geheel lichaem met vleesch en beenderen gansch verkoold, doch een derde min groot dan dit van eenen gewoonlyken mensch. Aen allen anderen onderzoeker, welke minder wysbegeerte als Segato bezat, zou dit mogelyk tot voorwerp van enkele nieuwsgierigheid gestrekt hebben. | |
[pagina 110]
| |
Aen hem scheen het klaerblykend dat de verkoling van dit lichaem aen de hitte van het kokende zand, waer in het mogelyk eeuwen lang besloten lag, moest toegeschreven worden. - Zoo de natuerlyke hitte des zands, dacht hy, bekwaem is geweest dusdanige uitdrooging en verkoling voorttebrengen, waerom dan zou eene kunstlyke hitte, meer gematigd, ook geene uitdrooging en verharding kunnen voortbrengen, bekwaem om de lichamen in eenen middelmatigen stand te bewaren? - Zie daer het vraegpunt welk Segato zich voorstelde, ter welker beantwoordiging hy verscheidene maenden in onophoudend zoeken doorbragt, en waervan de Scheikunde hem eindelyk de oplossing verschafte. Te Florencien teruggekeerd, begint hy weldra zyne ingebeelde stelsels ter proef te stellen, en zyne verwachting wordt door den gelukkigsten uitval bekroond. Niet alleenlyk gedeelten, maer zelfs geheele lichamen krygen onder zyne wonderbare werking eene hardheid die van den steen gelyk en des te gevoeliger namate de gedeelten zachter en slymiger zyn. Het vel, de spieren, de zenuwen, de aders, het bloed zelfs, alles ondergaet de wonderbare verandering, zonder dat de vorm, de kleur en de algemeene karakters er het minste door verliezen. De ingewanden zoo wel als de buitendeelen versteenen en worden reukeloos.Ga naar voetnoot(*) Dan zelfs, wanneer de deelen reeds door bederf aengetast zyn, worden zy door het Segatiaensch Systeem tot hunnen vorigen staet gebragt en aen de vernieling des tyds onttrokken. | |
[pagina 111]
| |
Deze hardheid is zoo sterk dat zelfs de vyl weinig of geene vatting opdezelve heeft, en zoo groot is de onveranderlykheid der bewerkte deelen dat niet alleen de vochtigheid of andere luchtgesteltenis, maer ook de gedurige indompeling in water niets op hen vermogen. Hunne grootte vermindert slechts op eene ongevoelige wyze en het gewigt blyft byna hetzelve. De minste vlekjes in het vel, het zy natuerlyk of door ziektens voortgebragt, blyven onveranderlyk; de hairen blyven vast zoo als in levende deelen; in een woord alles blyft ongeschonden. Dit alles is echter nog niets, wanneer men opmerkt dat de uitvinder aen de lichaemschgedeelten juist den graed van versteening kon geven, welke hy wilde en dezelve beweegbaer en toch onbederflyk kon houden. Buigzaem in de gewrichten en vervoegingen, kan men alsdan aen de lichamen alle bewegingen geven. De geraemtens houden met hunne natuerlyke ligamenten in een, en hebben dus een allergrootst voordeel op de andere aeneengeschakelde en altyd min of meer onvolmaekte Sceletrums. Onmogelyk zoude het zyn te beschryven de verwondering, welke alle kunstminnaer moet bevangen, wanneer hy die nagelatene voorbereidsels van Segato beschouwt. Onder de byzondere bemerkt men eene groote menigte gedierten of stukken derzelve geheel versteend of in eenen min harden staet. Onder deze ziet men eene waterslang (Coluber natrix. Lin.) voorbereid op het oogenblik dat zy van haer jaerlyksch vel verandert, waervan haer nog een gedeelte om het lyf hangt. Hare schubben zyn met verscheide kleuren bezaeid en | |
[pagina 112]
| |
uit haren open mond vertoont zich eene gespletene tong waervan het uiteinde de fynheid eener naeld evenaert. - De hand eener jonge vrouw aen tering gestorven, en alle de karakters dezer ziekte bezittende, is byzonder merkwaerdig en van eene buitengewoone hardheid. - Eene manshand buigzaem in alle de gewrichten der vingeren en nogtans onbederflyk, is niet min treffend. Doch iets dat het meest de bewondering gebiedt, is eene tafel door Girolamo zelf vervaerdigd, en waervan het blad uit 214 stukken is samengesteld. Deze schynen aen het oog zoo vele kostbare gesteenten door de natuer voortgebragt, en zyn echter niets dan versteende stukken van menschelyke gedeelten, voor het meestendeel pathologische, welke laetste van kleur verschillen volgens de ziekten door welke zy zyn aengetast geweest. Te lang en zelfs onnoodig zoude het zyn, alle de byzondere voorbereidsels van Segato aentehalen. Uit het geen wy reeds gezegd hebben, kan men gemakkelyk zien welk groot nut door het segatiaensch stelsel aen de ontleedkunde zou kunnen toegebragt worden. De Pathologia in het byzonder zou er veel by gewonnen hebben; want wat zyn toch onze afschilderingen of wasche nabootsingen by de ware en natuerlyke behoudenis der zieke deelen? Welke schoone middel om de wanschepsels te bewaren en als te vereeuwigen! Welk groot voordeel voor de geneeskunde, welke mogelyk door het inzigtigen van patologische deelen in de verschillende graden der ziekten voorbereid, de ware natuer derzelve zou leeren kennen, en door die kennis de ziekten zou kunnen tegengaen en overmeesteren! Met een woord | |
[pagina 113]
| |
welk nut zou er de geheele natuerkunde niet uit getrokken hebben?
Wy hebben in het begin van ons artikel gezegd, dat in geen deel van Italiën de kunsten en wetenschappen zoo veel aenmoediging genieten dan in het hartogdom van Toskanen, en dit is waer. Maer dit wil echter niet zeggen dat die aenmoediging en bescherming toereikend zyn. Neen; want veel, zeer veel laet dit alles nog te wenschen, en in Girolamo Segato vinden wy er eene duidelyke proef van. Om zyne ondernemingen ten uitvoer te brengen en om in de onkosten derzelve te voorzien, was die geleerde ontleedkundige genoodzaekt een allerzuinigst, om niet te zeggen een armoedig leven te leiden, en zyne lichaemschkrachten uitteputten om aen de werkzaemheid zyns geests te kunnen voldoen. Zyne bekwaemheden waren echter gekend, mits hy reeds blyken van hooge verdiensten in andere vakken gegeven had, zoo als het vervaerdigen der landkaerten van Afrika, van Marokko en van Toskanen, waervan hy zelf de uitvinder en insnyder was, en welke de bewondering van alle geleerden verkregen hebben. Geheel Italiën, Frankryk en Engeland hadden hem, als aerdrykskundige, reeds bewonderd, en niettegenstaende kon hy van het Toskaensch bestuer geene aenmoediging bekomen, ten einde een gansch menschenlichaem aen zyne verbazende werking te kunnen onderwerpen. En nogtans zou de noodige som slechts een tiende beloopen hebben van het geen er tot eene gewoonlyke inbalseming noodig is. En wat zyn toch de gewoone inbalsemingen, in vergelyken met de versteeningen van Segato? Wat | |
[pagina 114]
| |
zyn de inbalsemingen van Chaillot, Capron, en Boniface, welke in Frankryk zoo groot gerucht gemaekt hebben; wat zyn die van Chaussier in vergelyken met de handelwyze en voortbrengsels van Segato!.... Met dit alles heeft onze italjaensche uitvinder zoo als meest alle groote geesten, een ongelukkig leven geleid; niets tot troost hebbende dan het inwendig geluk dat hy in de kunst aentrof en de voldoening welke hem zyn eigen geest verschafte. Door de gedurige tegenstrevingen en noodwendigheden afgemat, door de ziekten gekrenkt en uitgeput, begaf zich eindelyk zyne groote ziel en de aerde verloor een der klaerste lichten welke de kunsten ooit beschenen hebben. Zyn geheim, zyn eenigste schat, (dat men het wel besefte,) heeft hy met zich in het graf genomen, als of hy aen de wereld wilde leeren dat het niet altyd genoeg is de groote mannen na hunne dood te verheerlyken; maer dat men ook, ten tyde huns levens, hunne bekwaemheden moet weten te waerderen en hun bitter lot te verzoeten. Zyne gewrochten heeft hy aen zyne vaderlanders achtergelaten om dat zy, telkens dat zy dezelve bewonderen, zouden denken: zie daer de onverganglyke proeven eener kunst welke wy hadden kunnen bezitten; op dat het nageslacht zou zeggen: zie daer de overblyfselen van eenen geest welken de onverschilligheid onzer vaderen gedood heeft. Mogt deze voorzegging onwaer zyn en kon eene andere geest de voetstappen van Segato opsporen, de verspreide vonken zyner kunst by een vergaren en het licht dier groote ontdekking hervinden.
p.f. van kerckhoven. |
|