Noord en Zuid. Jaargang 26
(1903)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 469]
| |
Nadenkend lezen.X. De Muis.Meer dan eenig ander dier, mag de muis een huisdier heeten maar van de liefde, die andere huisdieren van ons ondervinden, kan een muis, hoe listig ook, zich geene voorstelling maken. Een eerste eigenschap van de muis is, dat zij onhoorbaar door de kamer gaat en vandaar de uitdrukking: zoo zacht als een muis, wat natuurlijk beteekenen moet: zoo stil als eene muis loopt, hetgeen gelijk staat met de uitdrukking: je kondt een speld hooren vallen. Het schijnt wel, dat men de muis tamelijk nauwkeurig in haar leven heeft gadegeslagen. Dat het diertje bij het minste gerucht verdwijnt en wel in eene opening, die men vooruit niet eens gezien had, trekt bijzonder de aandacht; vandaar dan ook een muis die maar één gaatje heeft, is gauw gevangen en dat zij het snel doet zegt ons de uitdrukking: zoo vlug als eene muis en zoo gauw als eene muis namelijk weg. Een tweede eigenschap is, de vrees van eene muis; het heet geregeld: zoo bang als eene muis gelijk men ook zegt: zoo bang als een wezel. Als beeld van lafhartigheid vinden we zelfs de muis genoemd. Zoo spreken de Assyrische legeraanvoerders tegen de kamerdienaars van Holofernes van muizen, waarmede ze de Joden bedoelen. Dat de muis echter verlokt wordt door iets, wat zij gaarne eet, in het ongeluk geraakt en in den val komt, herdenken we met de uitdrukking: met spek vangt men muizen Dat zij weinig eten noodig heeft, blijkt uit de uitdrukking van menschen, die niet veel eten, hij eet als eene muis. Dat de muizen minder drinken dan eten, of eigenlijk geen drinken schijnen noodig te hebben, blijkt wel uit de omstandigheid, dat men geregeld spreekt van een muizenmaaltijd doen, waarmede men bedoelt, eten zonder drinken. De kleine hoeveelheid eten, die eene muis noodig heeft, geeft aanleiding tot de uitdrukking: de muizen liggen dood voor de broodkast wat het toppunt van armoede aanwijst; immers de broodkast moet wel niets meer bevatten, als er zelfs geen voedsel meer zou zijn voor een muisje. Het bijten van muizen noemt men knagen, het dier behoort tot de knaagdieren, maar dat knagen wordt overdrachtelijk op menschen toegepast; men spreekt namelijk van knagend leed, knagende smart; men spreekt ervan, dat zelfverwijt aan zijn geweten knaagt, knagend naberouw. Men zegt, dat iemand aan zijn goeden | |
[pagina 470]
| |
naam knaagt gelijk men ook zegt, dat de nijd, de zwaarmoedigheid, de ellende, de jaloerschheid, het geweten, een geheim, een verwijt aan iemand knagen, dat wil zeggen, telkens in het klein, maar onafgebroken plagen, beschadigen, hinderen, folteren. Herhaaldelijk is gesproken over muizenesten in het hoofd hebben, wat men later weer vervangen heeft door muizenissen. Voor de behandeling van die uitdrukkingen verwijzen we naar vroegere artikelen en naar het Spreekwoordenboek van Dr. Stoett. Een tooneelstuk, dat indertijd grooten opgang maakte, heette ‘Muisje’ en dat was de naam, dien de man in het stuk aan zijne vrouw gaf een soort kind-vrouwtje zooals we in Dickens' David Copperfield hebben leeren kennen. Sinds dat stuk bij ons opgang maakte is het woord muis of muisje voor jonge vrouwen steeds meer voorgekomen en men heeft elkander waarschijnlijk wijs gemaakt, dat het eene nieuwe uitvinding van de 20ste eeuw was; dat is echter volstrekt niet waar. Een brief van Goethe, gedagteekend: Venetië, 8 October 1786, handelt over eene schilderij van Paul Veronese voorstellende de vrouwelijke familie van Darius voor Alexander en daarin noemt hij reeds het jonge prinsesje ‘muisje’. De uitdrukking: als de kat weg is, dansen de muizen, hebben we vroeger reeds besproken, We mogen wel eene andere uitdrukking noemen: de berg die eene muis baart Deze uitdrukking is zeer oud en waarschijnlijk afkomstig van Horatius. Hij waarschuwt den dichter, dat hij in den aanvang van zijn gedicht niet te veel moet beloven, niet te groote woorden moet gebruiken omdat het anders wel eens zou kunnen tegenloopen. Dan volgt een verhaal van bergen die al grooter en grooter worden en meer geluid doen hooren en eindelijk komt er niets dan een muisje uit te voorschijn. Meer dan elders, is bij ons de uitdrukking gebruikelijk, dat het schip met man en muis vergaat, dat is, met alles wat erin is, groot en klein; of er een bijzondere reden is om aan te nemen, dat er aan boord meer muizen dan ratten zijn, kunnen we moeilijk vaststellen, maar zeker zou het woord muis niet zoo algemeen gebruikt worden, wanneer het niet met m begon; we hebben hier te doen met een zeer gebruikelijke alliteratie. De naam muizentoren van het Duitsche ‘Mäuseturm’, deed eene geschiedenis ontstaan, die geen anderen grond heeft dan eene verbastering van het woord ‘Mautturm’ dat is namelijk een toren, waar tol betaald moest worden; want de Mautner is | |
[pagina 471]
| |
niemand anders dan de tolbeambte en niets is verklaarbaarder, dan dat een machtig heer aan den Rijn een toren liet bouwen om de personen, die er langs voeren, tol te laten betalen, ongeveer zooals bij ons Dirk III deed te Dordrecht. Ook in de literatuur spelen de muizen eene belangrijke rol. Een beroemd Grieksch dichtwerk heet: Batrachomyomachia, dat is namelijk de oorlog tusschen de kikvorschen en de muizen, het is veel gelezen en vaak vertaald.Ga naar voetnoot1) Bij Plautus komt het beeld van de verstandige muis voor, die meer dan één gaatje weet. | |
XI. Het Zwijn.Er zal wel niemand zijn, die zich er over verwondert, dat er van het zwijn of varken niets anders dan leelijks gezegd wordt, gelijk reeds dadelijk uit de omstandigheid blijkt, dat men van iemand die verdierlijkt is of leeft, ineens af zegt, het is een zwijn en van een kwaadaardige vrouw in één woord, het is een varken. Bij het eerste denkt men aan alles wat walgelijk en vuil is, bij het laatste aan alles, wat ruw en wreed is, waarbij men echter bedenke, dat de ruwheid en wreedheid van het varken eigenlijk alleen bestaat in zijne onzindelijke gulzigheid. De afschuw van zwijnen is zeer oud. Herodotus verhaalt, dat de Egyptenaren het zwijn voor zulk een onrein dier hielden dat hij, die toevallig een zwijn aanraakte, in de rivier ging en zich en zijne kleederen ging wasschen. Zelfs was de zwijnenhoeder onrein en, hoewel geboren Egyptenaar, werd hem de toegang tot den tempel niet verleend. Niemand gaf zijne dochter aan een zwijnenhoeder ten huwelijk, noch trouwde de dochter van een zwijnenhoeder. Dat de Israëlieten niets van het zwijn mogen eten, berust minder op minachting van de dieren, dan wel op een gezondheidsmaatregel. Dat vette vleesch is namelijk meer geschikt voor de noordelijke landen: in Zuid-Europa komt het aanmerkelijk minder voor en in het oosten heeft het eten van varkensvleesch dikwijls zeer bedenkelijke gevolgen. Aangaande de minachting van de Israëlieten voor varkens, mogen nog enkele bijbelteksten getuigen: Spreuken XI. vs. 22 ‘Eene schoone vrouw, die van rede afwijkt, is als een gouden bagge (d.i. ring) in eenen varkenssnuit’Ga naar voetnoot2). Psalm LXXX, 14. ‘Het zwijn uit het | |
[pagina 472]
| |
woud heeft hem uitgewroet, en het wild des velds heeft hem afgeweid;’ dit ‘zwijn uit het woud’ (volgens Luther 's vertaling ‘de wilde zwijnen’) is de benaming aan de heidensche volken gegeven, die bij de Israëlieten diep veracht waren. In de gelijkenis van den ‘Verloren Zoon’ (Lucas XV.15) is zijn diepste vernedering, dat hij zwijnenhoeder wordt en dat ‘hij begeerde zijnen buik te vullen met den draf, dien de zwijnen aten’. Waar sprake is van grootsche waarheden aan onwaardigen te verkondigen vinden we Matth. VII. 6. ‘Geef het heilige den honden niet en werp uwe paarlen niet voor de zwijnen’. Het meest verhevene: het heilige, het kostbaarste de parel (in eene andere gelijkenis wordt het evangelie bij een ‘zeldzame parel van groote waarde’ vergeleken) en daartegenover de meest verachte dieren, de hond en het zwijn. Teekenend is verder II Petr. 2, vs. 22, waar sprake is van bekeerde heidenen, die toch weer van het Christendom afvallig werden: ‘de gewasschene zeug is wedergekeerd tot de wenteling in het slijk.’ De afkeer en minachting, die uit al die uitdrukkingen spreken, blijkt evenzeer uit de wijze, waarop de Grieken en Romeinen over de varkens spraken, waarvan allerlei voorbeelden zijn aan te halen. Gewaarschuwd mag worden voor de uitdrukking meerzwijn, letterlijk uit het Duitsch overgeschreven. Die diertjes heeten Guineesche biggetjes. Dat overigens elke uitdrukking met zwijn nog geen minachting met zich behoeft te brengen, blijkt wel uit den eerbied waarmede Homerus gewaagt van Eumaeus, de zwijnenhoeder van Ulyssus, Homerus noemt hem zelfs den ‘goddelijken’ zwijnenhoeder, hij was dan ook niet minder dan de zoon van koning Ktesios op Syrië, maar weggevoerd en als slaaf verkocht. In een geheel ander licht verschijnt een bloedverwant van het zwijn, n.l. het wilde zwijn dat zelfs bij onze Nederl. voorvaderen een heilig offerdier was; het heeft dan ook afmetingen, gelijk de Grieken aan hunne goden gaven. Notker zegt van hem: Imo sint burste eben hô forste, unde zene sine zuelifelnige, d.i.: Zijne borstels staan hoog overeind als een bosch en zijne slagtanden zijn twaalf el lang Zijn groote kracht maakt zijn naam tot een eeretitel en Eberhardt, Eberwein of Ever(z)wein, Evers en dergelijke leggen daarvan nog getuigenis af. Dat is echter wel het eenige, wat men met goed fatsoen als een woord van lof van het zwijn of varken kan getuigen. | |
[pagina 473]
| |
XII. De Haas.De eerste eigenschap waarbij men aan een haas denkt, is zijne groote vrees overdrachtelijk zijne lafhartigheid. Hij is zoo bang als een haas is wel het toppunt van bangheid aangewezen en het hazepad kiezen, eene uitdrukking die aan duidelijkheid niets te wenschen overlaat. We hebben niet zoo overdadig veel uitdrukkingen, die op haas betrekking hebben als onze Duitsche naburen. Bij ons namelijk, is het niet zulk een jagersland en neemt de jacht niet zulk eene belangrijke plaats in het maatschappelijke leven in als in Duitschland. Men vertelt van den haas, dat hij met open oogen slaapt om te zien of hem ook gevaar dreigt: we willen aannemen, dat het minste gerucht hem doet opspringen en verklaren daaruit de uitdrukking: een hazeslaap doen, dat is namelijk zóó slapen, dat de minste beweging voldoende is, om iemand wakker te maken. Dat de bovenlip van de haas gespleten is, geeft aanleiding tot de uitdrukking een hazelip, eene vergroeiing, die meermalen bij kinderen voorkomt en door eene onschuldige operatie gewoonlijk kan verholpen worden. Tot een ander slag van haas behoort de beunhaas; over de beteekenis van dit woord zijn we het tamelijk wel eens, namelijk dat men er personen mede aanwijst, die onbevoegd en gewoonlijk onvoldoende voorbereid, een of ander vak uitoefenen. Het zou ons al te ver voeren, wanneer we de verschillende afleidingen wilden opgeven, die over die uitdrukkingen gegeven zijn en die ver uiteen loopen. Stellen we ons tevreden, dat we nauwkeurig weten, wat het woord beteekent. Dat men eene kat schertsenderwijze dakhaas noemt, verklaart zich uit de omstandigheid, dat menige kat gebraden wordt en als haas door den kok aan den man wordt gebracht. | |
XIII. De Vos.Welk eene belangrijke rol de vos in de fabel ook speelt, in ons land heeft men aan den naam van dat dier niet veel uitdrukkingen ontleend en wat we van hem zeggen, ontleenen we meer aan de fabels dan aan de natuur. De list van den vos, een enkele maal ook zijn rooflust, zijn het eenige waardoor hij bij ons in de taal leeft. De uitdrukking: vossen met vossen vangen is duidelijk genoeg: een slim man door een nog slimmer man dwingen of beetnemen. De | |
[pagina 474]
| |
uitdrukking is afkomstig van de Romeinen daar heette het: het is moeilijk om met een vos een vos te vangen Die vangst van vossen is geen verzinsel, maar kwam werkelijk voor. In het voorjaar werd een moervos (wijfjesvos) aan een boom in den tuin vastgebonden en in de nabijheid werden netten opgesteld; wanneer de vossen dan op de moervos aanliepen, werden zij in de netten gevangen. Naar de kleur van zijn haar noemt men ook iemand met rood haar wel eens een vos, terwijl men ook een paard van die kleur vos noemt. Aan de kleur van den vos hecht men ook het denkbeeld van de minder goede eigenschappen van het dier en nog altijd zijn er menschen die gelooven, dat iemand met rood haar allerlei leelijke eigenschappen heeft. Bekend is het spreukje: rood haar en elzenhout, zijn op goeden grond gebouwd. Judas, de verrader, komt dan ook op de meeste schilderijen nooit anders voor dan met rood haar. In de school leeft het woord nog voort in de uitdrukking vosserijen, waarbij men waarschijnlijk in de eerste plaats te denken heeft aan kleinigheden, onbeduidende zaken met onbegrijpelijke slimheid en list bijeen gebracht. In de eerste plaats toch, wees men met het woord vos geleerden aan, die zich buitengewoon gewichtig maakten door het nasporen van onvindbare zaken die voor niemand waarde hadden en aan welker ontstaan ze zelfs het recht meenden te ontleenen om voor iets heel bijzonders te worden aangezien, een geslacht, dat blijkbaar nog niet was uitgestorven, toen Hildebrand de Camera schreef. In later tijd wees men met dien scheldnaam, die langzamerhand in onbruik geraakte, eenvoudig pedanten aan, bijv een kwasterigen schoolmeester, die zich verbeeldde, heel wat hooger te staan dan menschen van welken stand en rang dan ook, omdat hij kleinigheden wist, die een ander niet wist, maar waarom ook niemand zich bekommerde. Vooral is het woord vos gebruikelijk ter aan duiding van een sluw en listig mensch. We laten voorloopig de fabel rusten maar wijzen op Lucas 13 vers 32 waarbij Christus den Tetrarch Herodes Antipes zoo noemt. Hij was in de stad Livië aangekomen, waar Herodes toen verblijf hield en toen de Farizeërs tot hem kwamen en zeiden: ‘Ga weg en vertrek van hier want Herodes wil u dooden’, gaf Jezus daarop ten antwoord: ‘gaat henen en zegt dien vos: zie, ik werp duivelen uit en maak gezond heden en morgen en ten derden dage wordt ik voleindigd.’ Tot vervelens toe en dikwijls ten onrechte | |
[pagina 475]
| |
hooren we zeggen: ‘de druiven zijn zuur zei de vos’ wanneer iemand beweert, niet te willen hebben, wat hij niet krijgen kan. We denken hier natuurlijk aan de bekende fabel: een vos ziet hoog aan een muur rijpe duiven hangen, hij kan ze niet bereiken en verwijdert zich met de bewering: ‘Ik wil ze niet hebben ze zijn me te zuur!’ Merkwaardig mag het heeten, dat de vos zelden of nooit voorkomt in mythische voorstellingen. Eenige samenstellingen met vos, vindt men als eigennaam gebruikt, de Nederlandsche familienaam Sandvos is bekend, maar ook deze zijn weinige, omdat de vos bij ons niet zooveel voorkomt. We wijzen ten slotte op het wereldberoemde dichterlijk verhaal, van den vos Reinaerde, de eerste krachtige geestelijke uiting van onderdanen tegen vorstenmacht en prieterdwang, waarin alle karakteriseerende eigenschappen van een vos dienst doen. P.Q. |
|