| |
| |
| |
Euphemismen.
Het is verbazend moeilijk aan te nemen, dat men in den regel de dingen bij den waren naam noemt.
In de meeste gevallen ontgaat men de noodzakelijkheid, om iets hards of onaangenaams te zeggen en gebruikt daarvoor iets liefs, iets goeds of iets aardigs. Deze verzachtende of versierende benaming noemt men: Euphemisme. Omgekeerd kan het voorkomen, dat er termen zijn, die men te hoog of te eerbiedwaardig acht om ze bij elke gelegenheid te pas te brengen Op welke wijze men goedvindt, voor het eene woord een ander in de plaats te stellen, zal uit het volgende blijken.
Een eerste middel is het gebruik van vreemde woorden. Dat is zeker de dwaasste wijze, die er bestaat, immers een woord, dat in een vreemd land plat zou heeten, kan onmogelijk geacht worden deftig te zijn, wanneer we het hier gebruiken en toch zijn er velen, die dat zeer geschikt achten. Men vindt het niet goed van iemand te zeggen, dat hij vet of dik is, maar als men vertelt, dat hij corpulent is of wat embonpoint heeft, acht men het zeer netjes uitgedrukt; zweeten is plat maar transpireeren, meent men, is heel netjes. Hoe belachelijk dat is, blijkt wel uit de omstandigheid, dat transpirer in het Fransch ook plat is en men stelle zich eens voor dat een Franschman, om het platte transpirer te ontgaan zich van het Hollandsche zweeten zou bedienen. Het gekste van het geval is, dat ook die deftige woorden nog weer niet deftig genoeg zijn; in hooge kringen is transpireeren ook plat, maar zal iemand zeggen, die zich heel fijn wil uitdrukken, ik ben en nage. Braken gebruikt men in het geheel niet meer; vomeeren, dat schijnt netjes te klinken. Op die manier komt men er toe, om ondeugden en misstanden onder een bevallig schijnend kleed te noemen en te bespreken. Wie zou er ooit over denken, te beweren dat Duitschland Elzas Lotharingen had gestolen; een zoo deftig land steelt niet het heeft die beide streken eenvoudig geannexeerd. Zelfs een geneesheer kan moeilijk van een patient zeggen, dat hij een dronkaard of een dronkenlap is, maar dipsomaan of potator dat is heel iets anders Zoo is president, directeur, secretaris heel wat voornamer dan voorzitter,
baas of schrijver en men gaat zelfs zoover om naar het gebruik van die bastaardwoorden de standen der verschillende personen te bepalen.
| |
| |
Gewone menschen gaan koffie drinken, zijn ze een beetje meer, dan gebruiken ze hun lunch hetgeen de meeste dier Engelsch schijnenden als luns uitspreken; doch heel wat voornamer klinkt het, te spreken van het tweede ontbijt, in het laatste geval wint de Hollandsche uitdrukking het in deftigheid van de Engelsche. Het maakt een groot verschil of een heer met zijne gemalin naar zijn apartementen gaat om te soupeeren, of dat iemand met zijne vrouw naar zijne kamers gaat, om 's avonds nog wat te gebruiken. De Nederlander, die met zeldzame volharding Fransche uitdrukkingen gebruikt, die geen Franschman zou verstaan, praat dan ook geregeld van appartements hetgeen ze vertalen met appartementen terwijl het Fransche appartement niets anders beteekent dan afzonderlijke woning.
Een ander middel om niet te zeggen wat men meent, is de synecdoche, waarbij men het geheel noemt inplaats van een gedeelte, dus de soort inplaats van enkele voorwerpen. Het klinkt veel beter als men zegt de booze, inplaats van de duivel of satan en het is heel iets anders wanneer iemand op een kouden winterdag zegt; ik zou wel even een kleinigheid willen hebben, of: ik zou wel eens iets willen gebruiken, inplaats van te zeggen: ik wil een borrel pakken of een slokje nemen. Als er gezegd wordt: mocht er iets gebeuren, dan is het niet onwaarschijnlijk, dat men er mede bedoelt: mocht de zieke komen te sterven.
Verder bedient men zich van de litotes, eene uitdrukking, die minder zegt dan men meent; een vorm, die bij ons Nederlanders zeer gezocht is, zoo iets van geven en nemen, bijvoorbeeld: neen, ik vloek u niet, of wel, indien er bij een sportwedstrijd eenige armen en beenen gebroken zijn, de uitdrukking: ze zijn er niet allen goed afgekomen, of: eenige zijn er niet zonder kleerscheuren afgekomen, daarbij zijn er niet alleen kleeren gescheurd, maar ook, wat daar onder zat. Zoo is het merkwaardig te zien, dat bij de conditiën voor stierengevechten in Spanje verklaard wordt, dat wanneer de vijf geëngageerde Picadores onbruikbaar worden, men niet het recht heeft anderen te eischen.
We begrijpen allen, wat beteekent: Mijnheer, ik houd u niet terug, wat in gewoon Hollandsch beteekent: het zal mij aangenaam zijn, U te zien heengaan. Het gebruik van woorden, die het tegenovergestelde uitdrukken of waarbij men ontkent hetgeen men wil zeggen, komt zeer dikwijls voor b.v. dat is geen gekheid, dat is geen
| |
| |
kleinigheid, hij is niet heel vertrouwbaar; ik kan niet veel goeds van hem zeggen. De bedoeling is natuurlijk niet, dat men niet veel goeds van hem zeggen kan, maar in het geheel geen goeds; eigenlijk gezegd kwaads. Zoo ook: dat was niet beleefd men bedoelt natuurlijk onbeleefd, onbeschoft, vlegelachtig of wel: het gaat mij niet goed, dat wil zeggen slecht en zoo hoort men een schooljongen zeggen: ik ken mijn les nog niet heel erg best, wat in gewoon Hollandsch vertaald, wil zeggen: ik heb ze nog niet gezien. De litotes komt in woordvorming herhaaldelijk voor; men spreekt van nietswaardig en ontucht, uitdrukkingen die er beide nogal onschuldig uitzien, maar het niet zijn in beteekenis. Niet lang geleden kwam het zelfs voor, dat op eene rechtszitting bij het onderzoek in een zeer vuile aangelegenheid, enkele personen van leugens spraken, waarop de president verzocht, dat men zich van die beleedigende woorden zou onthouden en eenvoudig spreken van onwaarheden.
Ook de antiphrase komt herhaaldelijk voor, dat wil zeggen, dat men het tegenovergestelde beweert van hetgeen men zeggen wil; vooral in het Oude Testament komt dat herhaaldelijk voor. In het Eerste boek der Koningen hoofdstuk 21 vers 10 en 13 laat Jesabel valsche getuigen tegen Nabob optreden die zijn wijngaard niet aan Achab wil afstaan; hij wordt aangeklaagd, dat hij God en den Koning vaarwel gezegd heeft en daarvoor wordt hij gesteenigd Men zou vragen, hoe kan iemand den dood verdienen, doordat hij God en den Koning vaarwel heeft gezegd. Het omgekeerde is waar; de bedoeling was, zooals ook in de Nieuwe Vertaling staat, dat hij God en den Koning had gelasterd. Hetzelfde vinden we in het Boek van Job, Eerste hoofdstuk, vers 11, waar de Satan tot den Heer zegt: strek uwe hand uit en tast aan, alles wat hij heeft; zoo hij u niet in uw aangezicht vaarwel zal zeggen en Hoofdst. 2, vs. 5: Strek uwe hand uit, en tast zijn gebeente en zijn vleesch aan; zoo hij u niet in uw aangezicht vaarwel zal zeggen. De bedoeling is natuurlijk: ‘hij zal u vervloeken’ gelijk ook de Engelsche bijbelvertaling heeft he will curse thee to thy face.
Dat men hier vaarwel zegt en in het Duitsch ‘segnen’ gebruikt inplaats van vloeken is zeer verklaarbaar. Men vond het feit van God te vloeken of, zooals men zegt, te lasteren, dat is kwaad van hem te zeggen, zóó verschrikkelijk, dat men niet eens waagde het te zeggen.
| |
| |
Op dezelfde wijze hooren we den een spreken van een vervloekt leven terwijl een ander zegt: nu, het was me daar een gezegend leventje.
Wanneer een hond ons bijt, zal de gebetene soms zeggen: dat vervloekte dier; de Franschman zegt: le sacré animal, het gezegende dier.
Zoo gebruikt men ook zedelijkheid inplaats van onzedelijkheid b.v. zedelijkheidspolitie. Een eigenaardige geschiedenis is met deze wijze van spreken verbonden. Sinds de werkstakingen der laatste jaren is het woord onderkruiper vrij algemeen bekend; zoo iemand heet in het Duitsch Streichbrecher en de Denen maken ervan: Skruebraekker.
De rechtbank heeft bij ons herhaalde malen uit te maken gehad, of onderkruiper een scheldwoord was, ja of neen; in Denemarken werd uitgemaakt, dat skruebraekker inderdaad een scheldwoord was en sedert dien tijd heet de onderkruiper in Denemarken Haedersmand dat is man van eer, maar het duurde niet heel lang, of in arbeiderskringen werd dat woord haedersmand niet meer in gunstige beteekenis gebruikt.
We hooren dergelijke uitdrukkingen elken dag. Van een zeer dom mensch verklaart men, dat is een knappe jongen. Met de grootste minachting getuigt men van een ander: het is een heele held en zelf denke men maar eens aan uitdrukkingen als: je bent een mooie jongen; daar ben ik van een plezierige kermis thuis gekomen, dat staat je heel netjes; het is een heele fijne familie; of: het is een keurige geschiedenis. Het gevolg hiervan is, dat vele dier uitdrukkingen in de eigenlijke beteekenis geheel in onbruik gekomen zijn. Zoo hoorde men indertijd aan de oostelijke grenzen van ons land, in Twenthe: ze hebt 'em effekes annevült, dat is: ze hebben even aan hem gevoeld, met andere woorden: ze hebben hem blont en blauw geslagen of half dood geslagen. Vechten deed men in die streken niet, maar wel werd er gezegd: gisterenavond hebt ze 'm oppepast dat wil zeggen: twee of drie menschen hebben iemand opgewacht en hem met vereende krachten afgeranseld; men heeft hem dus opgepast, maar het gevolg ervan was, dat hij verder nog door anderen opgepast moest worden.
Een andere vorm van euphemisme is: Aposiopese b.v. zooals dat dikwijls bij vloeken of verwenschingen gebeurt: beware ons, dat is, God beware ons. God wordt dus eenvoudig weggelaten. Wil men dit echter niet, dan wordt zulk een woord verdraaid, wat heel
| |
| |
dikwijls gebeurt bij den naam van God of den Duivel of bij zeer ongepaste uitdrukkingen. Dikwijls krijgt de uitdrukking zelfs iets humoristisch. Van een gierig mensch heet het, hij komt van Kleef. Vergeten is tegenwoordig bijna geheel het woord kamerjager voor rattenvanger een woord, dat o.a. voorkwam in een vroeger veel gebruikt vers:
Het is een nieuwerwetsche kat
En bij de Heeren van de stad,
Noemt men hem kamerjager.
In Amerika zal een neger zeer ontstemd zijn, wanneer men hem neger noemt; kleurling is al een klein beetje beter, maar het is heel netjes iemand te noemen; een gekleurd heer (coloured gentleman).
Rijk is de taal in euphemismen of vermommingen zou men mogen zeggen, bij de woorden God en Duivel. Inplaats van Jezus heet het Jessis of Jé of Jeminé en de meest voorkomende Heiligen hebben eveneens eene tweede benaming.
Gansbloed, ganswonder, sakkerlijsjes, sapperloot, sapperdekriek, slapperdemallemosterd en dergelijken, zijn allen op God, Jezus of een anderen Heilige terug te brengen, evenals te duiker, te deksel, te drommel, drommels en dergelijke waarin men het woord Duivel weervindt, dien men anders evenwel ook noemt de Booze, de Verleider, de oude Adam en zoo verder. Ook het woord vloeken noemt men liever niet en inplaats van wel vervloekt, heet het dan soms, wel verflikt. Dat sapper in bovenstaande uitdrukkingen is van Sacra lat. voor heilig, wat men ook vindt in de heele santekraam en de heele santepetie of santepetiek d, i. sante (sainte) boutique.
Vrees voor den dood en eerbied voor den doode, zijn zeker oorzaak, dat er allerlei uitdrukkingen gevonden zijn, om over den dood te spreken zonder dien te noemen. Er wordt gesproken van eene scheiding, van heengaan, van den nacht waarin niemand werken kan. Wanneer iemand sterft, heet het, dat hij de eeuwige rust is ingegaan, dat hij tot een beter leven is overgegaan, tot zijne vaderen verzameld, den tol aan de natuur betaald; en van den overledene wordt gezegd: hij is niet meer, hij heeft den laatsten strijd gestreden, hij heeft de oogen gesloten, den laatsten adem uitgeblazen, hij is den laatsten slaap gaan slapen, hij is van ons heengegaan en dichterlijker nog: zijne zorgen zijn teneinde Zoo heet ook de doode, de zalige, de ontslapene.
Zoo wordt dan ook het lijk genoemd: het stoffelijk overblijfsel het aardsche omhulsel en het graf daarentegen, de laatste woning, zijne laatste rustplaats en het kerkhof, de akker Gods.
| |
| |
Naast deze uitdrukkingen, die aan eerbied moeten worden toegeschreven hebben we er andere, die met een zekeren spot verbonden zijn.
Zoo spreekt men van den man met de zeis, van magere Hein, klapperman en dergelijke en van den doode: hij is naar Palermo om houten lepeltjes, hij is er van door, zijne kiezen zullen hem geen zeer meer doen, hij is naar Kuilenburg verhuisd, hij doet een zandwinkeltje, hij eet geen brood meer. Ook de gcestelijke dood, het verlies van het verstand, wordt zelden met de gewone benaming of woorden uitgedrukt. Hij is getroubleerd, in de war, wat zenuwachtig, niet gewoon, overwerkt, heeft te veel van zijne krachten gevergd en dergelijke, en iemand, die van kind af aan zeer beperkt in zijne verstandelijke vermogens geweest is, heet onnoozel of soms wel: heel goed b.v. och, het is een heel goed kind, men kan er dan bij denken: maar verstand of hersenen heeft hij niet; gelijk men van anderen getuigt: het buskruit heeft hij niet uitgevonden of, toen hij geboren werd, was het buskruit er al of wel, hij zal geen mensch kwaad doen; of, met zinspeling op den bijbeltekst zalig zijn de eenvoudigen van harte.
Idioot, wat er tegenwoordig volstrekt niet als euphemisme uitziet, is er werkelijk oorspronkelijk een. Het komt van het Grieksche Idiotes, dat is namelijk een ambteloos burger in tegenstelling met iemand, die een ambt bekleedt, dus iemand die lager staat dan anderen, een leek tegenover een geestelijke, iemand, die niets geleerd heeft en bij verdere uitbreiding, iemand, die niets leeren kan.
Op dat gebied vooral, ontmoet men allerlei figuurlijke uitdrukkingen o.a er is iets bij hem kapot, er is een schroefje los, hij heeft ongemeubileerde kamers te huur. Bij ziekten is het niet anders gelegen. Ziek zijn vervangt men het liefst door ongesteld, niet recht fiks, een beetje aan het sukkelen, niet geheel wel, niet zijn zooals anders, onpasselijk, onwel, niet lekker, niet gedisponeerd zijn en vandaar, dat herhaaldelijk gezondheid en ziekte met elkander verwisseld worden. Iemand gaat voor zijne gezondheid op reis of naar eene badplaats en men gebruikt verschillende geneesmiddelen en dergelijke voor zijne gezondheid. De bedoeling is, om de gezondheid terug te krijgen. Zoo komt op de begrooting voor het Duitsche rijk ook voor 650 millioen mark of 13 mark per hoofd, als vredeskosten, eene begrooting van oorlog houdt men er niet op na
Ook hier doen vreemde woorden dikwijls dienst voor ruwklinkende inheemsche; er wordt van iemand gezegd, dat hij aan pneu-
| |
| |
monie lijdt, wat er nog eventjes mee door kan; maar longontsteking is voldoende, om iemand een doodelijken schrik op 't lijf te jagen. In verschillende gevallen is het gemakkelijk, dat er vreemde woorden gebruikt kunnen worden voor ongesteldheden of voor lichaamsdeelen die men liever niet noemt. Dat geldt eveneens in verschillende andere gevallen.
Men vindt het ongepast van vlooien te spreken; waarom, weet natuurlijk niemand, maar men noemt ze liever springertjes, hupsasa, zwarte huzaren, vluggertjes, en in tegenstelling de luizen, langzaam marché. Zoo heeten wand- of weegluizen (weeg beteekent wand, onder andere nog in Overijsel) wansjes, roode beestjes, en dergelijke. Bij straffen spreekt men ook van zitten, men bedoeld natuurlijk in de gevangenis zitten, handboeien heeten manchetten, en we zouden een boekdeel kunnen vullen met al de ruwe aardigheden die in omloop waren in den tijd, toen de doodstraf nog werd uitgevoerd.
Een staaltje daarvan blijft ons over in de benaming van stokvisch zonder boter, vijfvingerkruid, men spreekt van oorvijgen, (waarbij men wellicht aan vegen zal moeten denken) billekoek geven, Bilderdijksche kermis houden, enz.
Ruwe, wreede of leelijke zaken noemt men ook ongaarne bij den naam. Men vermoordt geen vijand, maar men ontdoet zich aan den man, men maakt hem onschadelijk, ruimt hem uit den weg, schuift hem zich van den hals. Aangaande diefstal heeft men ook allerlei mooie woorden bedacht; iemand heeft lange vingers, heeft de kas nagezien, heeft zich vergist, heeft geld in een verkeerd laadje gedaan, er zijn fouten in de administratie er hebben enkele vergissingen plaats gehad, en is het zoo erg mogelijk geworden, dan heet het: mijnheer is vertrokken zonder order op zijne zaken te stellen; de administratie schijnt niet geheel en al in orde te zijn; er zijn onregelmatigheden begaan. In vroegeren tijd gebruikte men vaak chevalier d'industrie; sinds er op dat gebied groote concurrentie is gekomen, acht men het wenschelijk, daarvoor andere uitdrukkingen te gebruiken.
Wanneer iemand koopt zonder te betalen, of geld uitgeeft dat hij niet heeft, dan heet hij al, naar de omstandigheid, flesschentrekker, millioenenjuffrouw of iets van dien aard. Dat men nog niet van een millioenenheer spreekt, moet daaraan worden toegeschreven, dat dergelijke verrichtingen, door heeren ondernomen, op een geheel andere wijze zijn ingericht
De millioenen van de Dechauer-Bank werden in beweging gebracht
| |
| |
door Adèle Spitzeder. De millioenen in het laatste geruchtmakend proces, door Thérèse Humbert, en Nederland heeft in het klein nagemaakt, wat andere landen in het groot deden: we hebben hier ook onze millioenenjuffrouw, wier beeld we in het Panopticum te Amsterdam kunnen zien.
Het woord leugen behoort algemeen tot de woorden, die men liefst niet zoo zonder omwegen noemt. Men spreekt van de waarheid verzwijgen, van verdichten, van menschen met eene levendige fantasie, of wel men spreekt er van, dat iemand er iets heeft bij gedaan, terwijl verder woorden als geschiedenis, anecdote, klucht, dienst kunnen doen. Eene eigenaardige uitdrukking is: opsnijden, wat we soms weervinden als: met het groote mes opsnijden, of wel: het lange mes gebruiken. Men denkt hierbij natuurlijk aan een jager, die het wild dat hij geschoten heeft, op- of stuk snijdt en gaarne van meer stukken wil melding maken, dan hij in werkelijkheid heeft gedood.
List heeft ook al eene minder gunstige beteekenis en wordt veel vervangen door handigheid, kennis van zaken, en dergelijke. Maar van alles, wat ondeugd of afkeurenswaardig mag heeten, is de dronkenschap een van die dingen, waarbij men de meest beleefde vormen gebruikt; het minste wat men van iemand zeggen kan is, dat hij drinkt, en dat is eigenlijk iets, wat allen doen, maar ook datgene, wat gedronken wordt, noemt men niet bij den naam. Bedwelmende dranken noemt men dan liefst òf dranken, òf heel deftige spiritualiën, en verder heet het eene hartversterking, een kleinigheid, iets, een druppeltje, en dergelijke meer, en heeft men te veel gedronken, dan heet het, hij heeft te diep in het glaasje gekeken, of een beetje platter, hij heeft den prins gesproken, in de olie gewerkt met en benevens een menigte uitdrukkingen, waarin de Nederlandsche taal, evenals alle Noordsche en vele Zuidelijke talen buitengewoon rijk is.
Het is dus niet noodig te beweren, dat het Hollandsch rijker is aan dergerlijke uitdrukkingen dan andere talen, want bij Loredan Larchey Dict. de l'Argot vindt men een menigte uitdrukkingen, die in talrijkheid niet bij de Hollandsche ten achter staan en ook de Slang dict. geeft een menigte uitdrukkingen, zoovele, dat men gerust kan verklaren, dat Engeland er ook genoeg heeft.
Zelfs met scheldwoorden is men ten allen tijde zeer voorzichtig omgegaan. Men heeft iemand een individu, een sujet, een creatuur
| |
| |
of kerel genoemd of, als het een man is, ook een vent, alle woorden die oorspronkelijk eene onschuldige beteekenis hadden, maar die langzamerhand die onaangename beteekenis gekregen hebben. Omgekeerd vindt men allerhande leelijke uitdrukkingen, gebruikt in een gunstige beteekenis. Men vindt er geen bezwaar in, een aardige, levendige jongen gauwdief te noemen of van een klein kind te zeggen: het is een allerliefst monstertje, eene uitdrukking, die in verschillende talen gebruikelijk is en de geheele wijze om iets liefs met eene leelijke benaming aan te duiden, kan men gerust aannemen als tot verschillende talen te behooren. Daarbij alleen de opmerking, dat menig oorspronkelijk leelijk klinkend woord aardig moet heeten, wanneer het als verkleinwoord gebruikt wordt.
Amsterdam.
J. Verdonck.
|
|