troffen, is, dat uit de oude manen bliksems gemaakt worden. Köhler verwijst voor iets overeenkomstigs naar p. 359 der Sagen, Märchen und Lieder der Herzogthümer Schleswig, Holstein und Lauenburg van Müllenhoff, waar verteld wordt van het geloof op het eiland Sylt, dat de oude vrijsters na haar dood uit de oude zonnen sterren moeten snijden.
Door Bolte wordt (l.c p. 505) nog naar een paar andere plaatsen verwezen.
In het Nederlandsch is mij nog het volgende versje bekend, dat voorkomt in een bundeltje Ernst en luim, Dichtstukjes door K.L. Kluppell, notaris te Amsterdam (Amsterd. 1841), p. 109 en dat zeer geschikt als voorbeeld van breedsprakigheid naast Staring's beknopt gedichtje zou kunnen dienen.
Oorsprong der sterren.
Piet Olijk zat op zijn gemak
Te turen in een' almanak;
Hij gluurde en zocht naar alle wegen,
Hoe 't met de maan wel was gelegen.
‘Ha!’ riep hij, ‘ha! 't is nieuwe maan!
'k Zie 't hier met eigene oogen staan.
Zoodra die maan weer is versleten,
Ga 'k bij mijn' peet met vader eten.’ -
‘Alweer een nieuwe maan?’ riep Floor;
‘Wel, henker! Piet! daar sta ik voor;
Altoos hoor ik van nieuwe praten;
Maar waar toch zou men de oude laten?’ -
‘Wel, domme Floor!’ hervatte Piet,
‘Weet gij dan waarlijk thans nog niet,
Dat van die manen, die vervallen,
Men sterren knipt bij duizendtallen?’
Een overeenkomstige gedachte eindelijk ligt ook ten grondslag aan een sprookje van Ella Sellereit, opgenomen in het bekende Duitsche weekblad Jugend (1902, no. 15), alsmede in het tijdschrift Die Gesellschaft 18 (1902), heft 8, onder den titel: Was der liebe Gott mit den alten Vollmonden macht.
Of een dergelijke meening ook misschien nog elders in het werkelijk volksgeloof voorkomt, is mij niet bekend.
Amsterdam.
A. Borgeld.