Noord en Zuid. Jaargang 26
(1903)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 382]
| |
Eene gissing.Jan zijn boek, Piet zijn neus - hoe komt men toch aan deze vormen? Zij zijn reeds oud. Zij komen reeds voor bij Huygens, Cluyswerck, reg. 32: Men vind niet all bij namen
In alle Schrijveren 't omstandigste bericht
Van all dat ouderen haer ooren, haer gesicht,
Van haer' onmondíghe tot haer' bejaerde jaeren,
Hier opentlyck, daer in 't geheim is wedervaeren.
en reg. 440.
All om d' onkundighen haer onbeschaemde werck.
Verdam teekent bij de tweede plaats aan: D'onkundigen haer, d.i. der onkundigen, en verwijst naar zijn aanteekening bij de eerste plaats, waar wij lezen: ‘Eene thans in onze spreektaal nog gewone woordvoeging, als den jongen zijn vader; Willem zijn pet. - Ouderen is datief, blijkens hd. dem Knabe seine mütze.’ Hoe zou die vorm zijn ontstaan? Als ik eene gissing mocht wagen, zou ik zeggen: uit zinnen als de volgende: Dat zal den man (= voor den man) zijn dood zijn; dat was Piet (= voor Piet) zijn laatste kans, wat in beteekenis nagenoeg gelijk staat met: dat zal 's mans dood zijn, dat was Piets laatste kans. Waar Huygens schrijft (Worp VI:11): Laet u niet manen, Soon. 'k stae niemand in syn boeck,
zouden wij vermoedelijk schrijven: ik sta bij niemand in het boek, of in niemands boek; en zeggen: ik sta in niemand zijn boek. Wie het beter weet, die zegge het. Mr. C.B. | |
Naschrift:Zooals Mr. C.B. zelf zegt en Verdam laat doorschemeren, is de constructie reeds oud. Balth. Huydecoper (Proeven van Taal en Dichtkunde, uitg. 1788, III bl. 6) haalt voorbeelden aan uit Vondel, Zeeus, R. Anslo, Hooft, J. v.d. Burgh, Huyghens, enz., maar noemt haar een ‘grooten misslag, dien veelen begaan hebben, doch niemand, die eenige kennisse der taale heeft, verdeedigen kan.’ In die afkeuring staat hij niet alleen, zie bijv. Bottema, Edel en | |
[pagina 383]
| |
v. Houten ‘Voor het leven’ 4de st. oef. 30: ‘Gij moogt niet zeggen: Karel zijn boek, Maria haar zusje. Die jongen zijn hoed. Gij moet zeggen: Karels boek enz.’ (Aangeh. in Taal en Letteren VI 250). In welverzorgd Nederl. proza of poëzie vindt men de constructie tegenwoordig niet meer; in de spreektaal evenwel hoort men dikwijls: wie (niet wien) zijn hoed is dat; hum (hem) zijn vader enz. Sewel (Nederd. Spraakkonst, 1708) was vrijzinniger op dat punt want hij merkt op, dat de genitief van 't woord Klaas eenige moeite geeft en voegt er dan bij: ‘En indien men niet kan goedvinden op Huygens voordeeld te zeggen Klaasens, dan zou men konnen zeggen, Klaas zijn hoed.’ (Aangeh. in T. en L. III 170). Den Hertog (Nederl. Spraakk. III bl 108): ‘Te vermelden is hier nog het gebruik van zijn of d'r achter een substantief in de plaats van een genitief: Jan zijn boek, Mina d'r lei. In gemeenzame spreek- en schrijftaal komt dit veel voor. Ook (?) nu en dan in alledaagsch geschrijf bij werkelijken of vermeenden afkeer van een genitiefvorm. Toch schijnt deze vorm weinig kans te hebben, den genitief of zijne omschrijving uit de schrijftaal te verdringen. In een vers van den Schoolmeester: “Want ach, hoe menig arme man zijn zoontje proeft daarGa naar voetnoot1) nimmer van”, is deze populaire constructie meer op hare plaats dan wanneer Bilderdijk zingt: “Thans gaan we in 't open veld Natuur haar schat doorzoeken.” Nu - den genitiefvorm verdringen is ook wel het meeste van wat de gebruikers van onze constructie ooit zullen beoogen! Het blijft een taalvorm voor “huislijk negligé.” Een tweede opmerking die hier bij Den Hertog te maken valt, is deze: dat de lezer-leerling niet op de gedachte komt, dat de constructie al zoo oud is. Eerder zelfs zou hij vermoeden met een nieuwerwetsigheid te doen te hebben! - Zie evenwel de boven door Mr. C.B. aangehaalde voorbeelden; Eymael Huygens-studiën bl. 132, 98; Stoett, Bekn. Mnl. Sprkk. Syntaxis § 214, vooral echter Grimm, D. Gramm. IV, 361, die ter “erklärung des heute zwar in der schriftsprache geächteten, unter dem volk aber weit umgehenden redebrauchs: des vaters sein buch, der mutter ihr kleid, der kinder ihr spielzeug”, verscheidene oude voorb. aanhaalt. Ook in Duitschland was in de 17e en 18e eeuw een uitdrukking als: | |
[pagina 384]
| |
mit des grafen seinem koch’ niet ongewoon. In 1829 verscheen er een boek dat tot titel droeg: ‘Des alten schäfer Thomas seine kuren an pferden’ (t.a.p. noot). Zooals men ziet: steeds met het v.n.w. in den genitief, wat doet vermoeden, dat we te doen hebben met een pleonastische toevoeging van het bezitt. vnm., te vergelijken met een dergelijke inschuiving (vooral in kindertaal) van het aanw. voornw. in woordvoegingen als: Jan die sloeg Lijsje, en: de man die zei toen - In Zuid-Duitschlaand construeert men echter anders, nl. met het subst. in den datief: dem vater sein buch - in der mutter ihrem bett - dem Göthe sein gedicht ist... (Grimm). Ook in 't Eng. komt de constructie voor. Vgl. het raadselachtige opschrift uit Pickwick I 148: † Wat gelezen moet worden als: Bil Stumps his mark. - Het was de moeite waard, na te gaan, of de geschiedenis van deze Engelsche constructie dezelfde is van onze zinswending. Prof. V. Helten, Vondel's taal II § 271 [zie meer voorb. ald. bl. 178 en 't Leidsch Tijdschr. X bl. 216] neemt aan, dat de constructie met het subst. in den genitief de oorspronkelijke is (wat Stoett in het midden laat); dat deze genitief later door een datief is vervangen en wel door een dativus possessivus; dat datief en accusatief echter ook hier langzamerhand zijn samengevallen, men zich er dus niet meer zoo juist rekenschap van gaf of het subst. in den 3den dan wel in den 4den nv. stond; en men eindigde met het subst. + zijn op te vatten als den genitiefvorm van dat subst, dus zijn voor zoo iets als een buigings uitgang opnam en het znw. daarvoor in den overbogen vorm zette: de man zijn hoed, wie zijn hoed. De gissing van Mr. C.B. omtrent den oorsprong van den vorm zou dus onjuist zijn. Trouwens, zulke oude vormen te willen laten ontstaan met behulp van huidige constructies lijkt me - met verlof - niet geheel in den haak. Daartoe dient men eerst den oudsten vorm vast te stellen, dien vorm uit de toenmalige syntaxe te verklaren, daarna 't historisch verloop na te gaan, om te eindigen met den tegenwoordigen vorm. Schelts van Kloosterhuis. |