schenen boeken. Van J. Everts' Samenleving lezen wij: ‘De heer Everts heeft zeer goede eigenschappen als verteller. Hij teekent met vaste consequente trekken gemoedstoestanden, zonder overdreven uiterlijke detailschildering... Maar van de sympathie voor zijn personen opgewekt, maakt schr. geen gebruik... Er is inderdaad averechts opvatten van den roman en misbruik maken van 's lezers goeden wil; en er zijn kleinigheden, die een onduidelijkheid van atmosfeer geven, die bij een modern werkelijkheidsverhaal niet past; zij verminderen zelfs de waarschijnlijkheid van de heel mooie bladzijden, waarin het sentiment der huisvrouw geschilderd wordt.
J. de Meester. Allerlei Menschen.
‘Van de twee-en-twintig schetsen, in den bundel vereenigd, zijn eenige aardig genoeg; men zou ze langer, meer uitgewerkt wenschen. Het is alsof de schrijver, met hooghartige generositeit, tot anderen zei: Kijk, daar is een gegeven; ik zal je laten zien hoe men dat aanlegt en wat er van te maken is... daar heb je het begin, maak jij het nu maar af’. De lezer had liever dat de heer De Meester het zelf afmaakte... verschillende schetsen zijn in den beginne uitvoerig geteekend en dan plotseling geëindigd.’
W. van Amsterdam, Kleurig en donker. ‘Indertijd scheen ons diens bundel Marionetten bijzonder geslaagd; Kleurig en Donker is geen teleurstelling. Dezelfde uitmuntende observatie, dezelfde bescheiden humor en vooral dezelfde opgeruimde goedhartigheid doen weer even aangenaam aan. De schrijver ziet goed en hoort goed, geen curieus aanwendsel van arme, onbeschaafde menschen ontgaat hem; de taal, de gedachten, de grieven, de kleine beschaamdheden en slimheden en brutaliteiten van cleyne luyden geeft hij weer, maar ook en vooral hun hartelijkheid en berusting en ambitie en gevoel van betamelijkheid... Onder de kleine schetsen van Dickens en Beets vindt men er heel wat, die niet beter zijn dan deze.’
De XXe eeuw. De April-aflevering wordt geopend door een In Memoriam, waarin L. van Deyssel de nagedachtenis van Beets huldigt. Merkwaardig zijn die woorden uit dezen mond: ‘In den persoon van Nicolaas Beets is aan de Nederlandsche letterkunde een figuur ontvallen, in tweeërlei opzicht gedenkwaardig.
In de eerste plaats was Beets de vertegenwoordiger van een der bloei-tijdperken der Nederlandsche Literatuur in de negentiende eeuw; het tijdperk beginnende omstreeks 1840.