| |
| |
| |
Ivo. II.
Vs. 86-91.
't Is herfst - en oorlog.
Vs. 86. Voor de vijfde maal is 't volle maan geweest sedert Ivo afscheid nam. Aken viel in 't begin van November; denkelijk is 't dus nu October. - Maal is van ouds onzijdig geweest, vandaar ten vijfden male (Staring schrijft ten vijfde maal, vgl. Marco III. 101 ten tweede maal, Jaromir III. 2 ten derde maal, Radja's dochter 59 ten vierde male); het wordt nog wel onz. gebruikt: dit maal. Meestal is het woord nu echter vr.
Vs. 87. Staring houdt er van, woorden die in beteekenis dicht naast elkaar staan, tegenover elkaar te zetten, zoodat hun verschil scherp in 't oog springt. Hier: Krijg is 't - doch zonder strijd. Krijg duidt den toestand aan, strijd geeft de handeling, het vechten, weer. - Vgl. Lenora, Hermans liefde ontscheurd, - Werd Zweders min ten prooi geslacht. (Lenora C. 3). 't Is Hezes jeugdige Echtgenoot; Het oog van 't Arnhemsch hof Tot pronk haar effen tooi verving (Eduard v. Gelder C. 7). Als 't ritslend langs de ruigte schoof - Als 't op de schoeijing stiet (Gerard v. Mierop C. 20). Hij wenschte vaak genoeg, dat hij iets loflijks deed; Hij wenschte stad of staat, naar burgerpligt, te schragen; Maar 't willen rijpte nooit! (Marco III. 25). Vol bloeisel van boven, Vol bloemen omlaag, Staan velden, en hoven, En telgen, en haag! (Lentezang C. 2).
Vs 89. Werptuig: de oude blijde, voorgangster van het kanon, vgl. Lenora C. 14: Thans helpt geen verre steenworp meer Uit hooggeplante slingers. (Lenora speelt ± 1350! Aan het slot van dat gedicht komen de vuurwapens voor het eerst).
Vs. 90. Last. Als last tegenover bevel of gebod wordt gebruikt - en dus het verschil tusschen die synoniemen uitkomt! - denkt men er bij aan een overdragen van gezag, evenals bij opdracht; met dit onderscheid weer dat iemand die een opdracht heeft meer vrijheid van handelen geniet dan iemand die iets in last heeft. Men vergete echter, bij de studie der synoniemen, niet, dat ieder spreker steeds de beteekenis zijner woorden beperkt of uitbreidt - binnen zekere grenzen! - naar gelang der omstandigheden. Vgl. de opmerking van Prof. Grallee in de Voorrede
| |
| |
bij Hendriks XII. En het is zeer gelukkig, dat de woorden een algemeen, en altijd gangbare, een ‘usuelle’ beteekenis hebben, die vrij ruime grenzen heeft. In de meeste gevallen van het dagelijksch leven toch kan men gerust die fijne nuanceeringen verwaarloozen: een goed verstaander heeft maar een half woord noodig. Zonder een zekere elasticiteit der taal was gezellig samenspreken een.... corvee. Maar even gelukkig is het, dat de woorden een door de omstandigheden bepaalde, juister omschreven, ‘occasionnelle’ beteekenis kunnen krijgen; wat tot gevolg heeft dat op een bepaalde plaats slechts dat ééne woord kan staan, ieder ander òf te veel òf te weinig òf iets anders zegt. ‘Voor de veredeling nu onzer schrijftaal is het noodig, aan die fijnere opvatting en de aanwending der verschillen tusschen de woorden meer aandacht te wijden’. Vgl. Prof. Gallée t.a.p. VIII. Evenwel: met volle erkenning der ruime grenzen in de spreektaal, - op straffe van voor ‘een schoolmeester’ gehouden te worden: die nauwkeuriger wil zijn dan 't hoeft! - Hier, bij Staring, staat last gelijk met bevel, gebod, order. Vgl. Hendr. 134: Bevel, gebod, last, opdracht, orde(r), voorschrift. Voeg bij: kommando.
| |
Vs. 92-98.
Toestand binnen de belegerde stad.
Vs. 92 Maar of het oorlogszwaard. Er zijn twee woorden of, die wèl onderscheiden moeten worden: a. het tegenstellend bijschikkend voegwoord (Geen schutter trof men, heinde of veer, Die wisser trof dan hij. - Dan liet ze een hofje bouwen, Betrok het zelve, met een oude best of wat. - Ivo, of Aken vermeesterd.) b. 't Voorwaardelijk en grammatisch-verbindend onderschikkend voegwoord, in oorsprong en beteekenis geheel verschillend van het eerste. Zie het Woordenb. van De Vries en Te Winkel. Iedere candidaat-hoofdonderwijzer moet uit dat standaardwerk ten minste enkele artt. lezen [bijv. of, ofschoon, om, aan]. - Hier hebben we te doen met het voorwaardel. onderschikkend voegw., dat in de oorspronkelijke beteekenis van indien nog in de 17e eeuw werd gebruikt. In toepassing op een mogelijk toekomstig geval wordt het nog in de hedendaagsche spreektaal gehoord: Ik neem wat brood mee op de jacht, of ik honger kreeg. Vgl. De Twee Bult., slot: Gij - of ik langer schreef - Gij.... hebt reeds acces verleend. Jaromir II slot: Of hier een stoute vrijgeest lacht, Wie scherp van oor is,
| |
| |
hoort ze brommem. - Uit de beteekenis van indien is te verklaren het gebruik van of aan het hoofd van een toegevenden zin, zooals hier, vs. 92. Vgl. Doch, of hij tell', hertelle, en draav', Die ééne blijft er meer! (Arnhem verrast C. 22), En vindt, of 't weêr geen uitgaan lijde, Den dag nooit lang. (Nichtje Rijk C. 10), De Twee Bult. 435: Sint Kufus groet hem, of hij wil of niet wil, Neef. Ivo vs. 46: Of ook de jeugd enz.
Vs. 94. Vast = reeds, in afwachting van wat er meer komt. Bijw. van omstandigheid. - Ze = honger, vr. genomen, (vlg. vs. 136: door de honger) en voorgesteld als een furie die den zwakke (neen, Staring zegt het beter: den zwakkre) het brood ontrukt, (neen, erger: het laatste brood!) en de Rechtvaardigheid aldus in 't aanzicht slaat, of beter: en 't is weer de Honger, die deze onrechtvaardigheid als een rechtmatige daad doet beschouwen. - Wraken is niet alleen deftiger, maar ook sterker dan afkeuren. Als rechtsterm beteekent het: niet toelaten: getuigen, een getuigenis, een rechter wraken.
| |
Vs. 99-106-113.
Ivo zwerft rond, denkend aan Juta, hoort of ziet niets, hoopt op uitkomst.
Vs. 99. Kommer, verdriet, smart, hartzeer. Vgl. Hendriks 257. Bij kommer komt het denkbeeld zorg, vrees op den voorgrond, vgl. bekommerd, kommervol, kommerlijk, bekommernis, enz.
Intusschen, inmiddels, middelerwijl, onderwijl, ondertusschen. Gemeenschappelijke beteekenis: tusschen twee gebeurtenissen en in afwachting van de komende gebeurtenis. 't Verschil? Hendriks 242 geeft niet veel licht. 't Begrip tijd, en wel de tijd die door het voorafgaande bepaald is, komt het sterkst uit in middelerwijl en onderwijl. Bij het eerste hoeft er zelfs geen verband te zijn tusschen de beide gebeurtenissen, bij onderwijl voelt men naast het begrip ‘in dien tusschentijd’, ook een zwakke tegenstelling: Met graven en spitten en ingenieurswerk vorderde onderwijl de belegering gestadig. (Fruin Tien jaren). Bij intusschen en ondertusschen gaat het begrip gelijktijdigheid over in dat van tegenstelling, soms zelfs zóo duidelijk dat het begrip ‘tijd’, ‘in denzelfden tijd’, geheel verdwijnt. Vgl. eenzelfden overgang bij 't Fr. ce-pendant. Bij ondertusschen is deze overgang bijna regel en dus beteekent het meestal: met dat al, evenwel. Zij komen er ondertusschen al heel
| |
| |
ongelukkig af. - Bij intusschen voelt men meestal die tegenstelling niet of niet zoo sterk. Het woord duidt veelal aan, dat er, gelijktijdig met het eerst verhaalde, iets voorvalt. Bij inmiddels komt het idee ‘in afwachting van het volgende’ naar voren. Inmiddels blijf ik hoogachtend, enz. Vrijwel = In afwachting van uw antwoord, enz.
Vs. 103, 104: de herfst heeft de boomen ontbladerd, de soldaten hebben op den grond alles plat- en doodgetrapt.
Vs. 106. De ruwe soldaten (ruw blijkens de schorre zangen) zingen spotliedjes op Ivo. Hij straft, sterker nog: hij merkt het niet eens. [In vs. 107 moet zweert zijn: zweeft.]
Vs. 108. Als zijn = als den zijnen.
Vs. 109. Die... Ivo durft niet aanvullen: die wellicht van honger omkomt of door de ruwe soldaten wordt vermoord.
Jammer, ellende, onheil, ramp. O heilstadt, buiten uwe muur Is enkel jammer en verdriet, En hartewee van uur op uur. (Vondel). Wiens onversaagder blik den jammer tegenstare, Mijn blik, mijn oogen kunnen 't niet. (Tollens). Wie is 't die vóór hen treedt, En, door hun jammer tot milddadigheid bewogen, Niet gist enz. (De Verloofden 161).
Vs. 112. Helper: n.l. een engel, die Juta ‘zuster’ groet (vs. 113, vgl. vs. 102 Toen... Een lied hem voorsmaak gaf van 's hemels zaligheden). ‘Zoo ernstig meende hij 't!’
| |
Vs. 114-119-124-130.
Zou Ivo-zelf misschien redding kunnen brengen? De Friesche polderman wordt in hem wakker en waarlijk, hij ziet het: hij kan Juta redden.
Vs. 115 Raadbestel: raadsbestel, raadsbesluit. Voor de uitlating der s vgl. dorpjeugd (Adolf en Emma c. 10), bruidkoets (Tw. Bult. 65), dorpklok (Tw. Bult. 232) dorpkerk (Tw. Bult. 298); maar dorpsgebied (Hoofdige Boer 24).
Vs. 118 't Nat.: de Worm of Wurm, bijrivier van de Roer. Ivo stond dus aan den N.O. kant der stad: vgl. ‘ten vestmuur uitgevloten.’
Vs. 120. Mooie regel: Hij ziet den milden stroom in enge sleuf geprangd. Mild heet de stroom, omdat hij overvloed van water heeft. Prangen, drukken, komt vaak bij Staring voor: bijv. Ivo vs. 196. Tw. Bult. 361: en Otto voelt zich prangen Door vrees. Jaromir
| |
| |
III slot: Om vrij te zijn van 't prangen Des zelfverwijts. Opdragt der Kerkgezangen 16: En, prangt de Nood. Lenora c. 7 In 't prangen van den nood.
Vs. 122 't Schuimend diep. Het diep voor de diepte komt meer bij Staring voor: Vampyr slot: in grondloos diep, Stoomtuig c. 2: uit peilloos diep, De zee 49: duisternis Omhult het diep. Thor als Visscher 63: 't Afgrijslijkst wat de holle nacht Des dieps verborg! Arnhem verrast c. 9: Het kleine Rot genaakt het Diep. De Schat 50: 't onherbergzaam diep Van 't woud.
Vs. 123 Peinst na op = denkt na over. Vgl. Jaromir III 74: peinst op 't geleezne. Vooral in het gebruik der voorzetsel bewaart de taal oude, en soms treffende, beeldspraak. (En iedere taal heeft hare eigen beelden. Vandaar dat het hoofdstuk ‘Voorzetsels’ in de vreemde talen zoo lastig is). ‘De moeder is bezorgd over haar kind’: men ziet haar gebogen over haar kleine. ‘Zij is bang voor haar kind’: men ziet haar zich stellen als een schild voor het kind. - Het beeld in nadenken over is duidelijker dan in peinzen op.
Vs. 125 't Gestuwde wed: de neervallende aarde werkt als een stuwdam en doet het stroompje ‘ten breeden spiegel’ groeien, tot het, weldra, ruischend van de klonters nedervloeit. - Wed = de plaats waar het vee komt waden en zich wasschen. Hier = ondiepe plaats. 't Zelfde woord als Wad, eig. droge plaats die alleen bij vloed onderloopt, bij Staring in ruimere opvatting: Stoomtuig c. 3: Het scheprad gonst - de Kiel komt over 't Wad gevlogen. Vgl. Gerard van Mierop c. 7: 't bloedig wed; Arnhem verrast c. 20: Ze ontstijgen 't Wed.
Vs. 128 Begrimd: de oceaan vergeleken bij een grimmig roofdier. Vgl. Lenora c. 5, De Zwarte Vrouw c. 16 enz.
Vs. 130. En of Maar?
| |
Vs. 131-136.
Zijn plan, Aken door 't water tot overgave te brengen.
Vs. 133. Waterwellen, oneig. voor water.
Vs. 135. Dat = opdat.
Vs. 136. Door vrees bezwijke, en niet door (de) honger zwicht. [In den 5en druk zonder de]. Niet dikwijls betrapt men onzen taal-keurigen dichter op een verkeerd voelen der woordbeteekenissen, zooals hier het geval schijnt. Bij bezwijken toch denken we aan een ondergaan, een te-niet-gaan, vernietigd worden en aan een hardnekkigen tegenstand; bij zwichten aan een wijken, een op
| |
| |
zij gaan, een toegeven, dikwijls geleid door de overweging dat tegenstand nutteloos of schadelijk is. Voor overreding, voor een overmacht zwichten. Wij zouden zeggen: opdat Aken zwichte voor de vrees en niet door honger bezwijke. Vgl. Jaromir IV 63: plichten, Waarvoor straks eigen wil bij Leonoor moest zwichten. Meestal beteekent het woord bij Staring wiiken: Aan mijn Dennen c. 6: En 's winters guurheid zwicht. Adolf en Emma c. 15: De grensdijk zwicht (wijkt, verdwijnt uit het gezicht). Stoomtuig c. 2. En de afstand als verslonden zwicht. Vulcanus wraak, slot: De scheemring zwicht. De Radja's dogter 60: (de dag), terwijl in 't west zijn laatste flikkring zwicht. Tooverwijnstok, slot: De zinsbegoochling zwicht.
| |
Vs. 137-148-158-166.
Hoe Ivo zijn plan ten uitvoer brengt. Zes dagen, en nachten, werken dichte drommen... geniesoldaten, om Willems legerplaats te beschermen tegen de aanstaande overstrooming. Als die keerdijk gereed is, wordt de Wurm afgedamd en de ruimte tusschen Willems legerplaats en den vestingmuur is ééne zee. Nu eindelijk krijgen de Akenaars antwoord op hun vraag, wat de Hollanders toch wel uitvoerden!
Vs. 140. Een schop (schup, zegt Staring) is een ander werktuig dan een spa. Vgl. De Ooyevaars 48: schup en spaâ, Tw. Bult. 352: schup en hamer, Gerard v. Mierop c. 13: de ligte roeischup. Een spade komt voor in Lochem behouden en in den 1en Brief aan een Vriend. Met een schop wordt geschept, met een spa gespit. 't Geweer = verdedigings- en aanvalsmiddel.
Vs. 141. 't Hoog breidt zich uit naar 't hoog: de hoogten aan weerszijden van de Worm, naderen elkaar, worden verbonden door ‘snelgerezen wallen.’
Bekend is Starings neiging, het onverbogen adjectief als z.n.w. te gebruiken, vgl. Ivo vs. 148 en 205, Wichard van Pont c 17: een scherp, Lenora c. 13: het nauw, De zwarte Vrouw c. 12: 't ruim der heide, Folpert v. Arkel c. 3: 't heilig, c. 17 Moorddadig klauwenscherp, Hoop verloren enz. 4: 't ruim der golven, De tw. Bult. 395: dat steil, De Zee 45 het steil, Stoomtuig c. 6. dat hoog, Aan mijne Grade c. 2: Hoog (onz.); een Heilig, de Heilig (manl.) Jaromir I 37, II 19, III 21, 38, 90 enz. - Vgl. ook de Aant. bij de Tw. Bult. vs. 395.
| |
| |
Vs. 144. Wat is een schansbos?
Vs. 146. 't Slaan: 't inslaan der palen. Stampen: 't vaststampen der aarde.
Vs. 148. In den 3en druk staat schuim, lees schuin = schuinte, helling, door Ivo met teenen bedekt om 't af brokkelen te voorkomen.
Vs. 149. Zomervuur (3e druk), lees: zonnevuur. Reeds is de zon ondergegaan, maar de werklieden rusten niet: de arbeid niettemin gloeit voort!
Vs. 155. Geweld = kracht. De oorspronkelijke, nu verouderde, beteekenis van geweld is: macht, heerschappij. Ook werd het woord genomen voor een uiting van de macht die men bezit. Zoo werd het synoniem a met kracht, b met hevigheid, onstuimigheid, c. met sterk gedruisch, leven, drukte, d met onrecht, misbruikte kracht, gewelddadigheid. De van a afgeleide beteekenissen b, c en d leven nog in de hedendaagsche taal (zie Het Wdb.), maar a zelf is nagenoeg verouderd. Vgl. echter geweld doen in Marco III. 109: (Martino) doet geweld Met de achterhoeven = oefende kracht uit, weerde zich krachtig; Hertog Willems Bedevaart, slot: (toen) Deed Eggard met gesticuleeren Geen klein geweld. (Welke beteekenis heeft geweld in Jaromir II 53: eer ik 't geweld zal lij'en? en welke in de regels ten geleide van Gerard v. Mierop: 't Muyder Slot, met Wesep in 't geweld van Gelders legermagt?]
Vs. 157. Plots = plotseling. Vgl. Jaromir III. 81, IV 130. [Dikwijls komt bij Staring ook de vorm plotslijk voor, vgl. de Aant. bij Twee Bult. vs. 223].
Vs. 158. Vesten, enk. zooals meer bij Staring: Ivo 175 en 227, Lenora C. 27: Ontzetters voor de vesten, Adolf en Emma C. 15: en Arkels vesten Beheerscht 't land [In den druk van 1820 stond echter: Beheerschen 't land]. De Veldtogt tegen de Belgen c. 9: Hasselts vesten. Veste in Emma v. Oud-Haarlem 56. Vest herhaaldelijk: Arnhem verrast c. 25, 't Schip v. Bommel c. 15, Gerard v. Mierop c. 2, Jaromir III, 45 enz.
Vs. 159. Zij: Wie?
Vs. 160. Rijsberm, vgl. vs. 148 en 144.
Vs. 161. De vloed mooi vergeleken bij een hollend paard, dat vastgegrepen en bij den teugel gedwongen wordt op te rijzen. - Kil reeds in 't Middelnederlandsch = rivierbed.
Vs. 164, Erkaauwd = overdacht. In 't Mnl. had edercauwen de dubbele beteekenis van herkauwen en overdenken. Brederode ge- | |
| |
bruikte erkauwen ook nog voor overdenken. De beteekenisovergang ligt trouwens voor de hand. Vgl. Men moet een zaecke wel kauwen en erkauwen, eermen die in 't werck leght. (De Brune 1660). De vorm erkaauwen komt bij Staring meer voor: Marco II 128: 't erkaauwenswerk, naast herkaauwen (Zilveren-Bruiloftsdicht 28).
Vs. 166. De ‘keerdijk’, die Willems legerplaats beveiligt, vgl. vs. 177 ‘op 't hoog des dijks’.
| |
Vs. 167-171.
Ivo op wacht.
Vs. 169. Verhuld = gehuld, verborgen. Vgl. Jaromir III. 23: verhuld voor 't menschlijk oog.
Vs. 171. Met dreigend evenhoog: het water dreigt even hoog te wassen als Akens muren. Men denkt hierbij aan de ‘evenhoogen’, de houten stormtorens die de aanvallers op dezelfde hoogte deden staan als de verdedigers op de muren.
| |
Vs. 172-176.
De Akenaars geven 't op.
Vs. 172. Het uur dat hem vergeldt. In welken n.v. staat hem? Gewoner is de constructie: dat hem (3e nv.) zijn zorgen (4e nv.) vergeldt. In Starings constructie wordt vergelden synoniem met beloonen. Hendriks 113.
Vs. 174. Van - door, zooals dikwijls bij Staring.
Vs. 174. Dadiging = verdrag, overeenkomst. 't Woord komt bij Hooft meermalen voor. De Akenaars wilden Willems voorwaarden kennen.
Vernomen In 't hedendaagsch Nederlandsch is vernemen syn. met hooren. Zie Hendr. 237. [Voeg daar de opmerking bij, dat opletten in de spreektaal dikwijls overgankelijk wordt gebruikt en dan syn. is met opmerken. Ik heb dat niet opgelet = opgemerkt.]
| |
Vs. 176-182-189-197.
De stadsvoogd bij Graaf Willem. Ivo krijgt goed nieuws. Wat de Graaf voor Ivo deed.
Vs. 177 't Hoog = de Hoogte. Vgl. de Aant. hiervoor bij vs. 141.
Vs. 179. Kreits = Kring, vgl. vs. 190 en Hertog Willems Bedevaart 40.
Vs. 183. Het antwoord. Kon ‘grijze Otbert’ dan zoo duidelijk
| |
| |
in Ivo's oogen lezen, dat hij antwoord op de vraag gaf? (Vs 184). De Graaf deed meer! En Willems plan, dat Ivo vreugde zou bereiden, vond bij Otbert alle instemming, niet waar? (Vs. 189). Maar Willem wilde Ivo er mee verrassen, blijkens ‘in 't verborgen’ en ‘gefluisterd’. Dat deze verrassing als een belooning moest dienen voor Ivo's hulp, spreekt zoozeer vanzelf, dat Staring - als goed stilist - het maar even aanstipt: in het eene woord ‘trouwen’ (aan den trouwen Vries, vs. 188). Belangrijker vindt de dichter de verklaring hoe Willem juist de man was om Ivo zóó te beloonen. (Vs. 185, 186.)
Vs. 185 en 186. 't Eene woord jongeling met een kleine, 't andere met een hoofdletter. Waarom? Staring schrijft meer hoofdletters dan wij, maar nooit zonder doel. Let daarop bij uw studie. Hier is 't eene woord een ‘hoedanigheidsnaam’, zullen we maar zeggen, 't andere een voorwerpsnaam, op weg naar 't station eigennaam.
Vs. 190. Vooraf: voor het reeds vertelde. Staring is, terwille van Ivo, de geschiedenis even vooruitgeloopen! - Gestagen = gevormd. - ‘Aken geve zich eerst gewonnen voor ik tot Roomsch-Koning gekroond worde.’
Vs. 196. Minzaamheid: vriendelijkheid van den meerdere jegens den mindere. Het bewust neerbuigende is een element in deze woordbeteekenis, dat ‘na minzame groeten’, bijv. in een sollicitatiebrief bespottelijk doet klinken. [Een soortgelijk onderscheid bestaat er tusschen vriendelijk en welwillend. Tegen een gelijke zegt men: zoudt ge zoo vriendelijk willen zijn om.... Tegen een meerdere spreekt van welwillendheid: hij beval zich aan in 's ministers welwillendheid.] Zie ook Hendr. 123, en teeken daarbij aan, dat beleefdheid enz. het uiterlijke raakt, de maatschappelijke vormen, - vriendelijkheid, welwillendheid, enz. daarentegen een zaak van het hart, den inborst is. - Bij Staring nog Marco I 70: heusche minzaamheid.
| |
Vs. 198-199-222-230.
Otbert naar Aken terug, de stuwdam doorgebroken, de Akenaars verheugd, dankrede van Graaf Willem, 's Graven intocht in de stad.
Vs. 199. Uitgestroomd = buiten de oevers getreden. Dat = opdat. Palen = grenzen, boorden, vgl. paalloos = grenzenloos, Marco I, 110; 't paalloos hout ('t onmeetlijk groote woud), Hertog
| |
| |
Willems bedevaart; over paalloos vlak, De Noordsche Goden; in 't paalloos ruim.
Vs. 200: Ivo's raad, neen meer: Ivo's hulp! Hij had haast, dat Juta van 't water verlost werd.
Vs. 204. Ontwaardigd voor: verontwaardigd, als met verontwaardigde drift Bed en oever: van onderen, en links en rechts!
Vs. 206. De half verhongerde Akensche schoonen waren nog dame genoeg om in die herfstbloemen hulde aan den Overwinnaar en dank aan den edelmoedigen Bestrijder te brengen. Vgl. vs. 209!
Vs. 209. Vreugdetuigend. Staring gebruikt wel meer tuigen voor getuigen, vgl. de aant. bij Verjaardag vs. 108. (N. en Z. XX1V No 12).
Vs. 212. Wat bedoelt Willem met zijn ‘gouden armoe?’
Vs. 214 Halssterrigheid, nu ongebruikelijk voor halsstarrigheid. Halsstarrig is uit het Hoogduitsch overgenomen en wordt nooit in letterlijken zin (een stijven hals hebbend) gebruikt; meestal = hardnekkig, stijfhoofdig, eigenzinnig; soms zelfs zooals hier = weerspannig. Vgl. Hendriks blz 199. [Kiliaan gebruikte de omzetting sterhalsigh, een woord gevormd als stijfhoofdig, dikbuikig. enz. Zie verder Het Wrdb.]
Vs. 215. Uit schrik voor nader nood. Nader adjectief! - Schrik is het juiste woord voor den gemoedstoestand op het zien van een nabijzijnd, naderbijzijnd, plotseling gevaar.
Vs. 216. Doch of toch? 't Eene een voegwoord, 't andere een bijwoord; vgl. de woordschikking! Staring gebruikt doch wel meer als voegwoordel. bijwoord: Jaromir III 63; Doch had de Non enz.
Vs. 220. IJverzucht, jaloezie, jaloerschheid; naijver. Zie Hendriks blz. 271. Vgl. het verouderde woord ijvergeest. Beide woorden bewaren den ouden, ongunstigen zin van ijver = afgunst, naijver. Zie bijv. Nederl. Klassieken van Dr. E. Verwijs II (Hoofts Historiën) blz. 52 noot 3. - Corbijsch Tornooi. Corbie, stad in N. Frankrijk aan de Somme; het bewuste tournooi, waarin graaf Floris door een naijverigen echtgenoot werd vermoord, had plaats in 1235. Willem, oom en voogd van Ivo's graaf Willem, viel eveneens in een steekspel. De voogd van Floris V, Floris de Voogd’, werd mede in een steekspel doodelijk gewond. Die vermakelijkheden waren dus blijkbaar niet geheel zonder gevaar!
Vs. 223-230. Let er op, hoe Staring het leger ongemerkt laat oprukken, de stad binnentrekken, het Paleis ingaan. En voortdurend is Ivo, naast Willem, de hoofdpersoon.
| |
| |
Vs. 229. Thans Ivo's Ros niet meer, ziet terug op vs. 35 en 36!
| |
Vs. 230-236.
Outvangst ten paleize.
De verre stem der menigte gedoofd. Mooi gezegd; uit de verte was het straatrumoer nog even verneembaar.
| |
Vs. 237-238-244-250.
Juta biedt den Graaf een lauwerkrans aan.
Vs. 238. Gedempt. Bij het schuchtere maagdelijn past geen brutale koperen toon. Let op de uitdrukking ‘Welkom groeten’ en merk op hoe Staring zich indenkt in het voelen van den gelukkigen Ivo, die in Juta een Engel ziet De ‘citergalm’ beantwoordt aan het ‘maatgezang uit hooger trans.’ Wat beantwoordt op dezelfde wijze aan ‘'t rood des avonds?’ (Vgl. vs. 237!)
Vs. 244. Een Krans, Van Lauwerloof, dat paerels samenstrikken. Hoe stelt ge u dien krans voor?
Vs. 246. Gehecht aan: sterker en hier dus mooier dan bijv. gevestigd op.
Vs. 250. Neêrgevloten. 't Haar vergeleken bij....
| |
Vs. 251-255-259-262.
Graaf Willem bekranst Juta en geeft, handig, aan het huwelijk van Ivo en Juta een politieke, symbolische, beteekenis.
't Bedeesde, langzame naderen van Juta, zachtkens voortgeduwd door de Moeder, ging den voortvarenden jongen (vs. 185!) Graaf eigenlijk niet vlug genoeg. Hij draalt niet meer; hij grijpt, - met gullen lach, - Ivo's rechterhand enz. M. a w. Staring laat duidelijk het verschil in karakter tusschen Juta en Willem zien. Merk ook op hoe mooi Staring zegt dat Juta eerst naar den Graaf opziet, dan naar Ivo, maar onmiddellijk ‘bij 't innig zielsbewegen’ het hoofd weer buigt Vlug zet Willem nu den krans haar op de lokken. - Ook de korte, krachtige rede die hij daarop uitspreekt past goed in den mond des Graven ‘zelf een jongeling’, maar tactvol Staatsman tevens!
Slotopgave. Het opstel, waarin ge de geschiedenis van Ivo hebt weergegeven, hebt ge tot nu toe laten liggen. Corrigeer het nu nauwkeurig. Ge kunt dan zien hoeveel ge door de voorafgaande opmerkingen ‘gegroeid’ zijt.
Schelts van Kloosterhuis.
|
|